Mijn kinderen hebben seksuele voorlichting gekregen op de basisschool. Zij wisten niet alleen al op jonge leeftijd dat kindertjes uit de buik van hun moeder komen, maar ook hoe ze daarin terecht waren gekomen. Als ze vragen over dit onderwerp hadden, hebben wij daar altijd eerlijk antwoord op gegeven. Dat ging vroeger heel anders. Mijn ouders hebben mij nooit voorlichting gegeven. Daar werd thuis niet over gepraat. Pas op de middelbare school werd bij biologieles aandacht aan dit onderwerp besteed. Toen hadden mijn klasgenoten en ik op straat echter al zoveel over dit onderwerp gehoord, dat wij de lerares dingen konden vertellen waar zij rode oortjes van kreeg.

In het verre verleden deed men niet zo moeilijk over seksualiteit. In de middeleeuwen waren de zeden zeer los. Zelfs monniken en nonnen hielden er vaak een uitgebreid seksleven op na. Na de reformatie werd men veel preutser, maar ook toen was het, zeker op het platteland, volkomen geaccepteerd als jongens en meisjes gemeenschap met elkaar hadden. Een meisje moest namelijk kunnen aantonen dat zij vruchtbaar was en voor nakomelingen kon zorgen. Kinderen waren nodig voor erfopvolging en om voor hun ouders te zorgen als zij dit zelf niet meer konden. Een jongen kon het zich daarom simpelweg niet veroorloven om te trouwen zonder zekerheid van nakroost. Als een meisje zwanger raakte zag de gemeenschap er op toe dat de jongen zijn verantwoordelijkheid nam en met het meisje trouwde. Vrijwel elk huwelijk op het platteland was in die tijd dan ook een ‘moetje’.
Een vrouw die niet in verwachting raakte, had volgens haar omgeving te veel omgang met mannen gehad, of te weinig met haar eigen man; in elk geval lag het aan haar. Kreeg een ongetrouwde vrouw een kind, dan was de vroedvrouw verplicht de aanstaande moeder in haar barensnood naar de naam van de vader te vragen. Wilde de vrouw geen naam noemen, dan moest de vroedvrouw weigeren de aanstaande moeder verder te helpen. Dit was om te voorkomen dat buitenechtelijke kinderen bij overlijden van de moeder in het stadsweeshuis moesten worden opgenomen en daarmee ten laste van de stad vielen. Vanaf 1793 tot 1909 was het onderzoek naar het vaderschap echter juist wettelijk verboden. Dit was om te voorkomen dat een dienstbode die door de heer des huizes was verleid (of verkracht) de verwekker financieel aansprakelijk kon stellen.

Ondanks de openheid over seks was de geboorte een enorm taboe. Dat was te wijten aan de kerk. Voor de kerkvaders was de vrouw de incarnatie van het kwaad en daarom door God gestraft met de pijnlijke en bloederige bevalling. Een zwangere vrouw was onrein en zelfs voor de vroedvrouw was de bevalling taboe. De zwangere vrouw werd tijdens de bevalling afgedekt met een laken en de vroedvrouw moest haar werk op de tast doen. Het was voor mannen strikt verboden om bij zo’n onreine gebeurtenis aanwezig te zijn. In 1522 belandde een zekere Dr. Wertt, een mannelijke arts uit Hamburg, zelfs op de brandstapel omdat hij, verkleed als vrouw, een geboorte had bijgewoond. Dit veranderde pas nadat de Franse koning Lodewijk XIV in 1663 de bevalling van zijn minnares had laten begeleiden door de hofarts. De Franse adel nam dit over en geleidelijk werd het in die kringen normaal als een mannelijke arts bij de bevalling aanwezig was.
In de loop van de 18e eeuw zou de vroedmeester, een in de verloskunde gespecialiseerde chirurgijn, zijn intrede doen. Bij complicaties moesten vroedvrouwen zijn hulp inroepen. Hij mocht instrumenten gebruiken, wat aan vroedvrouwen was verboden. De vroedmeester kwam er vaak pas bij als het kind al gestorven was en werd daarom wel ‘bode des doods’ genoemd. Het kind werd dan verlost met behulp van haken, hefbomen, tangen en scharen. Zo had de moeder nog een overlevingskans. Het zou nog tot halverwege de twintigste eeuw duren voordat ook de aanstaande vader welkom was bij de bevalling.

Het is dan ook niet vreemd dat aan kinderen een fabeltje werd verteld over de geboorte. De meest voorkomende verklaring was dat kinderen werden geboren uit een kool. Doorgaans was dit een boerenkool of bloemkool, maar soms werd de verklaring nog wat uitgebreid en kwamen meisjes en bleke jongens uit de witte kool en roodharigen en jongens met een gezonde huidskleur uit de rode kool. Hier komt waarschijnlijk ook de uitdrukking ‘hij groeit als kool‘ vandaan. Het verhaal van de kool lijkt zijn oorsprong te vinden in Frankrijk, maar was ook populair in België, Nederland, Duitsland, Spanje, Italië, Ierland en de Verenigde Staten. In Frankrijk werden jongetjes overigens geboren uit kool en meisjes uit rozen. In Spanje is er een recept vernoemd naar het verhaal dat kinderen uit de kool komen: kool gevuld met gehakt en groente heet daar Niños envueltos en repollo, oftewel ‘kinderen gewikkeld in kool’.
De eerste schriftelijke bron in Nederland voor het verhaal dat kinderen uit de kool komen lijkt uit 1644 te stammen. In het boek ‘Klucht-Hoofdige snorrepijpen I’ van Isaac Burghoorn lezen we : “Ick heb daer een Kint helpen halen uytte kool, hier tot onse An.” En een jongen in een blijspel uit 1696 zegt: “Mijn Elsje is zóó onnoozel, dat zij denkt, dat de kinderen in de bloemkool groeijen.” Doorgaans moest het echtpaar naar het platteland om een baby te gaan uitzoeken, maar in delen van Vlaanderen kwam de Kinderboer aan huis om een kind te bezorgen. Het verhaal van de koolveldkinderen was populair tot in de 19e eeuw, maar werd ook daarna, tot kort na de Tweede Wereldoorlog, nog regelmatig verteld.
In de jaren ’80 maakten koolveldkinderen in Amerika een comeback. In dit geval ging het om babypoppen die via een uitgekiende marketingstrategie op de markt werden gebracht. De poppen hadden oorspronkelijk de naam ‘Little People‘, maar omdat die naam al geregistreerd was door Fisher-Price werd de naam in 1981 gewijzigd. De ‘Cabbage Patch Kids‘ waren volgens ontwerper en fabrikant Xavier Roberts geboren in een koolveld en werden immens populair. Er werd een verhaal verzonnen, de fabrikant noemt het een legende, hoe Xavier als kind in het bos nabij zijn huis aan het spelen was, toen plotseling een vreemd wezen zoemend rond zijn hoofd vloog. Het diertje had het uiterlijk van een klein vliegend konijn en zoemde als een bij.
De kleine Xavier rende achter de Bunnybee aan en trachtte het te vangen. Toen hij het beestje bijna te pakken had, vloog het echter een waterval in. Xavier was ervan overtuigd dat het dier verdronken was, maar tot zijn verbazing kwam het direct weer door de waterval heen terugvliegen. Nadere inspectie leerde Xavier dat er zich achter de waterval een grot bevond en toen de Bunnybee opnieuw door de waterval heenvloog, ging Xavier hem achterna. In de grot zag Xavier prachtige sprankelende kristallen in alle maten en kleuren. Xavier keek zijn ogen uit, maar toen de Bunnybee een paar keer zoemend rond zijn hoofd cirkelde en daarna zijn weg in de grot vervolgde, besloot Xavier om hem weer te volgen.

De grot bleek in werkelijkheid een tunnel te zijn en toen Xavier het einde van de tunnel bereikte, keek hij uit op een landschap vol met koolvelden. Bunnybees vlogen rond en strooiden iets over de kolen. De koolbladeren leken te bewegen en toen Xavier dichterbij kwam zag hij kinderen tussen de kolen spelen en baby’s in de kolen slapen. Een kleine jongen kwam naar hem toelopen, schudde hem de hand en stelde zich voor als Otis Lee, een van de Cabbage Patch Kids. Otis legde uit dat de Bunnybees rondvliegen om magisch kristalstof op het geheime koolveld te strooien, waardoor er kindjes geboren worden in de kolen. Hij vroeg of Xavier was gekomen om de kinderen te helpen een huis te vinden. Xavier dacht over deze vraag na en omdat hij vond dat elk kind recht had op een familie, besloot hij de koolveldkinderen te helpen.
Hij keerde terug naar de normale wereld en zorgde dat er een plek kwam waar de koolkinderen konden wonen tot zij geadopteerd zouden worden. In 1978 werd BabyLand General Hospital geopend, een winkel ingericht als ziekenhuis, met een kraamafdeling en verkoopsters in verpleegstersuniform. Hier kunnen kinderen de geboorte van een koolkind meemaken en hem vervolgens adopteren. De rechten op de fabricage/verkoop van Cabbage Path Kids zijn in de loop der jaren in handen geweest van grote bedrijven als Hasbro, Mattel en Toys “R” Us. Op dit moment is Wicked Cool Toys, een merk van een investeringsmaatschappij, de licentiehouder. De Cabbage Path Kids uit de beginperiode zijn inmiddels collectors items geworden, die een waarde vertegenwoordigen die kan oplopen tot 30-40.000 dollar.

Niet alle kinderen werden geboren in een koolveld. In Utrecht gingen aankomende ouders ’s nachts naar de Munnekeboom, een oude linde op het terrein van het kartuizerklooster Nieuwlicht. Het klooster was gelegen aan de Vecht in de stadsvrijheid buiten de Weerdpoort, ten noorden van de stad Utrecht. Het gebied behoort tegenwoordig tot de wijk Ondiep. De Laan van Chartroise, de Kloosterlaan en de Nieuwlichtstraat herinneren nog aan het klooster. De aankomende ouders konden hier een keuze maken uit de kinderen, die aan de boom groeiden. Als zij het terrein betraden smeekten de kinderen: “Pluk mijn, pluk mijn! Ik zal alle dagen zoet zijn!” In Amsterdam werd een soortgelijk verhaal verteld. Hier gingen de wensouders na zonsondergang naar de Schreierstoren om een schuit te huren en roeiden daarmee naar Volewijck, een landtong aan de overkant van het IJ. Hier stond De Kindertjesboom, die alleen ’s nachts bloeide, en ook hier smeekten de kinderen om geplukt te worden.
Dat deden ook de kinderen in de regio Haarlem. Zij werden geboren in een eeuwenoude holle iep bij Kraantje Lek, een uitspanning in Overveen aan de voet van het steile duin De Blinkert, halverwege de route van Zandvoort naar Haarlem. Kinderboekenschrijfster Alet Schouten schreef hier in 1989 over in ‘Volksverhalen der Lage Landen’: Vanouds is bekend dat de Haarlemse moeders hun kindjes halen uit de kinderboom bij Kraantje Lek. In 1863 worden kleine Ot en zijn zusje in dat geloof opgevoed. Als hun moeder zich niet zo goed voelt, gaan ze met de meid en twee tantes naar De Blinkert. Ze komen bij de holle boom en willen de kindjes zien. Otje steekt zijn hoofd naar binnen, maar ziet niks en hij ruikt stilstaand water en rotte bladeren. Hij rukt zijn hoofd weer uit de boom en krijgt een schram op zijn wang. Als ze thuiskomen ligt er een nieuw kindje in de wieg. Iedereen is blij behalve Otje. Hij roept dat de baby hem heeft gekrabd.

Ook in het noorden, noordoosten en het oosten van Nederland groeiden kinderen vaak aan een boom. In de kleistreek van Friesland werd verteld dat kinderen als appelen aan de bomen groeiden in de Wâlden, de houtrijke streken van Friesland die bij ons bekend zijn als de Friese Wouden. De aanstaande moeder haalde samen met de kraamvrouw een kindje door ‘een Woudreis’ te maken in een scheepje met een wit zeiltje, voortgetrokken door een paar witte zwanen. Zodra het scheepje aanmeerde bij de Wâlden, begonnen de kinderen te roepen: “Neem mij eerst. Neem mij eerst!” De benaming ‘woudreis’ voor een bevalling was algemeen gebruik en er werd heel serieus verteld of een kraamvrouw een zware of een gemakkelijke reis had gehad. In het noorden van Friesland werd gezegd, dat de kleine kinderen in de Wâlden uit den hollen boom (boom van Vrouw Holle) werden gehaald en door de turfschippers werden meegebracht.
Andere ‘vruchtdragende’ bomen in het noorden, noordoosten en oosten van het land waren de dikke boom van Wijhe (regio Zwolle), de holle boom in Van Swinderens bos aan de oude Hunze, die tevens de toegang tot de benedenwereld vormde (Noorddijk, een voormalig lintdorp dat nu deel uitmaakt van de gemeente Groningen), de dikke boom bij Baflo (verteld in het nabijgelegen dorp Eenrum in de Groninger Ommelanden), de dikke boom in het Slochterbos, een stokoude beuk die zes meter in omvang was en zich bevond in het park achter de Fraeylemaborg (Slochteren), de holle eik bij het Stiftskerkje (Weerselo, nu een deel van de gemeente Dinkelland, Overijssel), de poppebeam in Jubbega (Friesland, poppebeam is Fries voor babyboom), de holle lindeboom in Wapenveld (Heerde, gelegen aan de rand van de Veluwe in Gelderland) en oude lindebomen in Roordahuizen, Achlum, Dronrijp, Langweer en IJsbrechtum.

De verhalen over kinderen die aan een boom groeiden zijn oud en bestonden in Nederland eerder dan de verhalen over de koolvelden. In 1617 zinspeelt Pieter Cornelisz Hooft al op een roeitocht naar Volewijck om een kindje te gaan halen in zijn toneelstuk Warenar. Eeuwenlang was het traditie dat grootmoeders als ervaringsdeskundigen meehielpen bij de geboorte van kleinkinderen. Er is in het toneelstuk een baby op komst en dienstbode Reym zegt tegen de aanstaande oma Geertrui: “Jij weet van de zaak wel, jij moet je wat spoeyen. De schuit wil nae de Volewijck, je zoud komen helpen roeien.” De woordkeuze wekt daarbij de indruk dat de vertelling van Volewijck als algemeen bekend werd beschouwd.
Toen de onnoemlijk rijke Neeltje Pater in 1766 in Broek en Waterland trouwde met Cornelis Schoon zongen de bruiloftsgasten: “Bevaar van tijd tot tijd nae wensch het Volewijcker schuitje. Breng zoons en dogters bij het paar, bemin’lijk bruidje.” In de populaire 18e en 19e eeuwse centsprenten over Jan de Wasser, een sukkel die onder de plak zat bij zijn vrouw Griet, zien we het echtpaar meerdere keren afgebeeld in hun bootje richting Volewijck met op de achtergrond een boom vol kinderen.

Dan lijkt het verhaal van Kraantje Lek nog relatief jong. In 1739 kocht Gualterus Petrus Boudaen de herberg Rockaers van Jacobus Dupeijrou Jansz en noemde het Kraantje Lek, naar een nabijgelegen bron waar water uit sijpelde. Het gapende gat waardoor de iep zo beroemd werd schijnt ontstaan te zijn tijdens een hevige storm in 1812. Sommige bronnen beweren echter dat herberg Rockaers in de volksmond ook Kraantje Lek werd genoemd. De boom zou er al tijdens het Beleg van Haarlem in 1572 en 1573 hebben gestaan. De dikte van de boom op onderstaande kaart uit 1910 laat zien dat de iep toen al een aanzienlijke ouderdom had, zodat dit best wel eens op waarheid zou kunnen berusten. De vertelling over de holle boom bij Kraantje Lek is in dat geval ontstaan in dezelfde periode als het verhaal over Volewijck, wat een logische ontwikkeling zou zijn.
Het verhaal over de Munnekeboom is mogelijk nog iets ouder. Klooster Nieuwlicht werd in 1394 gesticht en sloot in 1580, zodat het verhaal ergens in die periode moet zijn ontstaan. Eerder in dit artikel schreef ik al dat het taboe rondom de geboorte te wijten was aan het standpunt van de kerk dat zwangere vrouwen onrein waren. De gebieden waar kinderen volgens de folklore aan een boom groeiden bevinden zich allen in het Bisdom Utrecht, zoals dat tot 1559 bestond. Dit maakt het aannemelijk dat de versie uit Utrecht het oudste is en zou tevens een logische verklaring geven voor het feit dat de Utrechtse kinderboom zich uitgerekend op het terrein van een klooster bevond.

Er waren ook nog andere vertellingen over de herkomst van kinderen. Zij kwamen van achter de dijk, uit het riet, uit een waterput, lagen in de duinen, werden uit de klei getrokken, werden meegebracht door de vloed of door een schip dat op de Doggersbank voer. Folkloristen zien graag een verband tussen de kinderen die geboren werden uit een waterput en de symboliek van een waterput als toegang naar de onderwereld. Het moet gezegd worden dat tot 1795 op Volewijck tevens het galgenveld was waar veroordeelden na de executie werden opgehangen als afschrikwekkend voorbeeld, terwijl het roeitochtje ernaartoe gelinkt zou kunnen worden aan het verhaal van Charon, de veerman die de schimmen van de overledenen, wanneer zij rust wilden vinden in het rijk van Hades, de Styx overzette. Volewijck zou dus ‘de andere wereld’ voorstellen en was zowel een terrein van de dood als de bron van nieuw leven. Ook de holle boom (van Vrouw Holle) in de Friese Wouden, de holle boom aan de oude Hunze (die tevens de toegang tot de benedenwereld vormde) en de woudreis in een scheepje met een wit zeiltje, voortgetrokken door een paar witte zwanen wijzen op de komst van kinderen vanuit ‘de andere wereld’. Voor dit artikel, dat immers (vooral) gaat over de Munnikenboom, is dat echter niet van belang, hoewel je zou kunnen stellen dat ook de Munnikenboom zich in een andere (sacrale) wereld bevond.
Een aparte vermelding verdienen nog de stenen als vindplaats voor kinderen. Het Bos van Knoop op landgoed De Slotplaats in Bakkeveen (Friesland) werd omstreeks 1750 ontworpen met een ruitvormige padenpatroon die in het centrum samen kwamen bij de Burmaniazuil. De ronde natuurstenen zuil staat op een voetstuk met leeuwenkop. Bovenop de zuil staat een loden haan. Het verhaal wil dat wanneer de loden haan kraait, de onderste steen kantelt en de vader zijn pasgeboren baby onder de steen vandaan kan halen. Bekender is waarschijnlijk de ‘poppestien’ (kindersteen) in het 30 km verderop gelegen Bergum, dat een soortgelijk verhaal kent. De spreuk over de steen zegt: ‘As it jier my draait, de leaden hoanne kraait, tilt er efkes op, en ús Burgumer memke krijt dan har lytse pop‘. Urk had haar Ommelebommelestien, een zwerfkei uit de ijstijd waaruit kinderen komen. Vader moest naar de steen roeien om het kind tegen betaling in ontvangst te nemen. Een jongen kostte twee keer zoveel als een meisje. Er zijn meer stenen te vinden, onder meer een grenssteen waar een kind drie keer omheen moest lopen om een broertje of zusje te krijgen, grote zwerfkeien in diverse plaatsen en uiteraard worden ook hunebedden genoemd als geboorteplaats. Toch valt het aantal kinderstenen tegen als het wordt afgezet tegen de bekendheid van de stenen als geboorteplaats van kinderen. Iedereen kent immers gezegden als ‘onder welke steen heb jij gelegen?’ en ‘kruip nu maar weer onder je steen’.

Het verhaal van de ooievaar als kinderbrenger is aan het eind van de 18e eeuw vanuit Duitsland overgewaaid naar de oostelijke provincies van Nederland. Er is een Duitse volkslegende uit de Middeleeuwen waarin ooievaars baby’s naar gezinnen brengen. Wie een baby wilde strooide suiker of snoepgoed op de vensterbank. Een ooievaar vloog dan naar de moerassen om een baby te halen en gooide dat bij de wensouders door de schoorsteen. Als een baby gehandicapt was of dood werd geboren, werd dat toegeschreven aan de val door de schoorsteen.
In 1838 blies Hans Christian Andersen het verhaal nieuw leven in met de publicatie van zijn sprookje De Ooievaars: Op het laatste huis van het stadje was een ooievaarsnest, met daarop de ooiemoer en haar vier kindertjes. Beneden op straat speelde een hele troep kinderen en toen ze de ooievaars zagen, begon de brutaalste het oude ooievaarsvers te zingen, en daarna zongen ze het allemaal mee: Ooievaar, lepelaar! Vlieg naar huis en haast je maar! Je vrouw die zit in ’t nest alléén, Met vier jongen om haar heen. De eerste wordt gevangen, De tweede wordt gehangen, De derde doodgestoken, Den vierde zullen wij koken. De ooiekindertjes hoorden het lied en werden bang dat de kinderen hen iets zouden aandoen. Alleen één jongen, die Peter heette, zei dat het gemeen was om dieren voor den gek te houden, en hij wilde niet meedoen. De jonge ooievaars werden groter en leerden vliegen. ‘Nu zullen wij wraak nemen!’ zeiden ze. ‘Ja, zeker!’ zei de ooiemoeder. ‘Ik weet waar de vijver is, waar al de kleine kinderen liggen tot de ooievaar ze haalt en bij de ouders brengt. Alle ouders willen graag zo’n kindje hebben, en alle kinderen hebben graag een broertje of zusje.’ Die nacht werd bij alle kinderen een baby in de schoorsteen gegooid. Peter, de jongen die niet had willen meezingen, kreeg zelfs een broertje en een zusje. De kinderen die hadden meegezongen met het lied kregen niets, behalve de brutale jongen die als eerste was gaan zingen. Bij hem gooiden de ooievaars een dood kindje door de schoorsteen.
In de loop van de 19e eeuw zou het verhaal van de ooievaar in heel Nederland populair worden en de overige verhalen gaan verdringen. Dit had ook te maken met veranderde opvattingen over opvoeding. Als aankomende ouders naar een koolveld, een kinderboom of een andere groeiplek gaan om een kind uit te kiezen, dient het kind dankbaar te zijn dat de ouders uit al die kinderen hem heeft uitgekozen. Wordt het kind door een ooievaar gebracht, dan zijn het juist de ouders die dankbaar moeten zijn dat de ooievaar het kind bij hen heeft gebracht.
Voor het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
- Meertens Instituut – Bestaat er een eenduidige versie van het verhaal dat kinderen uit de kool komen? – Olga Leonhard, 2012;
- Abe de Verteller – Waar komen de kindertjes vandaan? – Abe van der Veen, 2013;
- Stichting Oase – Allemaal kool – Hein Koningen en Johan Heirman, 2015;
- Rituelen en Tradities – Geboorte – Jef de Jager, 1981;
- Cabbagepatchkids.com – The legend of Cabbage Patch Kids;
- Wikipedia Engels – Cabbage Patch Kids;
- Ons Amsterdam – De Kindertjesboom – Peter-Paul de Baar, 2015;
- Volksverhalen der Lage Landen – Kraantje Lek – Alet Schouten en Anton Pieck, 1989;
- Fryslân – Historisch tijdschrift van het Koninklijk Fries Genootschap – Holle bomen en poppeslokjes – Jeanine Otten, 2012;
©Bert van Zantwijk
Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.