Gapers zijn beelden van een mannenhoofd met open mond en vaak ook met uitgestoken tong. Een gaper had de functie van een herkenningsteken in het straatbeeld, vergelijkbaar met een uithangbord. De oude Grieken maakten al gebruik van borden die aan de huizen werden geslagen als deze te koop of te huur waren. De Romeinen maakten aan de gevel van hun wijnhuizen een uithangteken in de vorm van een krans van wingerdbladen. In de middeleeuwen werd dit ook een gebruik bij wijnhuizen in Nederland en later bij alle drankgelegenheden. Hieraan danken wij nog het spreekwoord: ‘Goede wijn behoeft geen krans’.

De eerste uithangborden in Nederland hadden dus waarschijnlijk een Romeinse oorsprong, maar ook de heraldiek heeft invloed gehad. In de middeleeuwen waren edelen doorgaans in het bezit van meerdere huizen. Bij deze huizen hing het wapenschild van de eigenaar boven de deur. In de huizen waar zij niet woonden werden gasten ontvangen en geherbergd en werd voeding en onderdak geboden aan reizigers. De huizen werden beheerd door een kastelein, een rentmeester die de goederen van een eigenaar beheerde en zijn plaatsvervanger was bij diens afwezigheid.

Reizigers, niet bekend met de terminologie van de heraldiek, noemden het pand vaak naar een in het oog vallende figuur uit het wapenschild, zoals ‘De rode leeuw’, ‘Het bokje’ of ‘De drie harten’. Toen deze namen onder reizigers bekend werden vanwege het goede onthaal dat men in de huizen genoot, begonnen herbergiers ook uithangborden of gevelstenen te plaatsen met daarop herkenbare figuren om aan te geven dat men ook bij hen goed terecht kon voor verblijf. Reizigers, die gewend waren geweest om te overnachten in een kasteel, brachten de naam kastelein over op de herbergier.

Een herberg met uithangbord en krans

Andere bedrijven volgden. In de late zestiende eeuw was het in de grotere steden gebruikelijk geworden dat vrijwel elk bedrijf een uithangteken aan het pand had hangen of een luifel voor de gevel had waaraan producten werden gehangen. Er waren in die tijd nog geen grote etalages, de meeste mensen konden niet lezen en de huizen hadden ook nog geen huisnummer, zodat een duidelijk herkenningsteken nodig was om aan te geven waar de klant moest zijn. In die tijd vinden we ook de eerste gapers, hoewel die nog niet aan een bepaalde branche waren verbonden. Gapers komen alleen voor in Nederland en in Vlaanderen.

Over de herkomst van gapers is weinig bekend. Er doet een verhaal de ronde dat een drogist met de naam Gaper omstreeks 1400 een bloeiende kruidennering had in Gouda. Na zijn overlijden besloten zijn bedienden om het bedrijf voort te zetten. Als eerbetoon aan hun baas en om aan klanten duidelijk te maken dat de zaak op oude voet zou worden voortgezet plaatsten zij een beeld van hun voormalige baas op de pui. Dit werd de eerste gaper. Het is een broodje-aapverhaal, een verzonnen verhaal dat als waargebeurd wordt verteld. Het komt vaak voor dat een verhaal wordt verzonnen om iets te verklaren waarvan men de herkomst niet meer weet. Doel van zo’n verhaal is om het ontstaan en de naam van iets een verklaring te geven en vaak ook om datgene wat verklaard wordt te koppelen aan een land, een stad of een straat.

In dit geval beoogt het verhaal om een verklaring te geven voor het feit dat inwoners van Gouda in het verleden de spotnaam Goudse Gapers kregen van bewoners van omliggende gemeenten. Die spotnaam hield echter verband met de houding van Gouda tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Gouda behoorde eerst tot het kamp van de Hoeken (landadel), maar koos in de tweede helft van de 15e eeuw de zijde van de Kabeljauwen (stedelijke adel). De Kabeljauwen werden op het platteland spottend ‘gapers en groothoofden‘ genoemd.

Vanaf de middeleeuwen hadden kermissen en (jaar)markten veel weg van een rondreizend theater. In het kielzog van kooplieden en attracties trokken ook barbiers, kruidenverkopers, piskijkers, keisnijders, chirurgijns, wonderdokters en andere rondreizende kwakzalvers naar de kermissen en markten om hun handel of dienst te verkopen. Zij werden vaak vergezeld door een nar en/of een aapje om de mensen naar zich toe te trekken en om zonodig de aandacht af te leiden. Daarnaast was er ook nog een hulpje die tussen het publiek ging staan en de rol van patiënt speelde. Dit hulpje was vaak een oosterling, die allerlei kwalen voorwendde maar na inname van een medicijn spontaan was genezen. Hierdoor steeg de kruidenverkoper in aanzien. Het goedgelovige publiek raakte overtuigd van de werking van het medicijn en kon in elk geval met eigen ogen vaststellen dat het middel geen schadelijke gevolgen had voor de gezondheid. Er werd dan goed verkocht en tegen de tijd dat duidelijk werd dat het middel niet werkte was de kwakzalver verdwenen, op weg naar de volgende markt en nieuwe slachtoffers.

Mogelijk ligt hier de verklaring voor het feit dat apothekers en droogerijen vanaf de zeventiende eeuw vooral kozen voor gapers in de vorm van een nar of een oosterling, om aan te geven dat ook bij hen kruiden en geneesmiddelen verkrijgbaar waren. Aannemelijker is echter dat de oosterse gaper verwijst naar de herkomst van de kruiden, geneesmiddelen en andere producten die werden verkocht. De oosterse gaper draagt doorgaans een tulband met een smaragd en vaak ook gouden sieraden. Dit lijkt meer op een welvarende Ottomaanse handelaar dan op het oosterse hulpje van de kwakzalver. Dergelijke handelaars, doorgaans aangeduid als Muzelman, kwamen ook regelmatig voor op schilderijen uit die tijd.

In een droogerij, een voorloper van de drogist, werden onder meer tabak, thee en kruiden te drogen gelegd. De droogerij verkocht de gedroogde producten aan particulieren en was tevens een groothandel voor crudeners en apothekers. Crudeners, later kruideniers of grutters genoemd, verkochten droge levensmiddelen, geneeskrachtige kruiden, keukenkruiden, zuidvruchten en specerijen. Een apotheek had in die tijd meer weg van een bruine kroeg dan van een winkel in medicijnen. De droogerij leverde chemicaliën en kruiden aan de apotheker die hier likeuren, kruidenbitters, siropen en medicijnen van maakte, maar je kon ook bij de apotheker terecht voor koffie, thee, suiker en tabak. Al die producten waren exclusief verkrijgbaar in de apotheek en konden daar ter plaatse worden genuttigd.

De eerste gapers die de aanwezigheid van een apotheek of drogisterij aanduidden hadden dus de vorm van een nar of een Muzelman, maar al snel kwamen er ook andere modellen. De overeenkomst tussen alle modellen was de opengesperde mond. Een deel van de gapers steekt daarbij de tong uit en soms is op die tong een tablet zichtbaar. Dit verwijst naar medisch onderzoek (zeg eens AAA) en de inname van medicatie. Aan de openstaande mond danken de koppen waarschijnlijk de naam gaper, hoewel van gapen dus eigenlijk geen sprake is. Sommige historici menen daarom dat het woord gaper mogelijk niet verwijst naar de openstaande mond, maar naar de blik waarmee de gaper vanaf de gevel het winkelend publiek aangaapt.

Een bekende verschijningsvorm van de gaper staat bekend als ‘de patiënt’ of ‘de zieke’. Die naam komt voort uit het feit dat de gaper een muts draagt met afhangende punt, met daaraan een kwastje of een pompon. Dit lijkt op een slaapmuts. Op de hierboven geplaatste afbeelding is echter zichtbaar dat de apotheker een op een slaapmuts gelijkend hoofddeksel droeg bij de bereiding van medicatie. Waarschijnlijk stelt de gaper dan ook de apotheker zelf voor.

Vanaf het begin van de negentiende eeuw kwamen er ook gapers in uniform, waaronder gapers in de vorm van een Romeinse soldaat en gapers met een politiehelm. Er was destijds een wildgroei aan apotheken en drogisten, waardoor velen nauwelijks konden rondkomen en dikwijls ook niet de kwaliteit leverden die van hen verwacht mocht worden. In 1805 verscheen het eerste landelijke voorschriftenboek voor apothekers. In 1821 volgde een nieuwe editie, waarin ook voorschriften voor drogisterijen waren opgenomen. Het is niet bekend of de gapers met politiehelm bedoeld waren om aan te geven dat het bedrijf aan de voorschriften voldeed of dat sprake was van een stil protest tegen de nieuwe regelgeving en de daarbij behorende controles.

Het gevolg van de regelgeving was een afname van het aantal apotheken en drogisten en daarmee ook een vermindering van het aantal gapers. Ook de opkomst van de ‘chemiker’ of ‘chemist’, die geneesmiddelen langs chemische weg bereidde vond in die tijd plaats en zorgde voor een afname van het aantal apothekers. Om het aantal apotheken verder terug te dringen werd een regeling ingevoerd waarbij de weduwe van een overleden apotheker zich kon laten uitkopen, waarna de zaak werd gesloten. In 1865 werd de Wet op de Uitoefening der Geneeskunst ingevoerd. Apotheek en drogisterij werden hierdoor gescheiden. De apotheker was vanaf dat moment verplicht om als geneesmiddelbereider een diploma te hebben, terwijl de drogisterij een vrij beroep bleef. Het assortiment van de drogisterij bestond toen voornamelijk uit verfstof, bijenwas, zaden, specerijen, kruiden en muizen- en rattengif. Later kwamen daar producten bij als zand, zeep en soda. De apothekers kozen na 1865 voor een vijzel als herkenningsteken en de chemisten voerden een griffioen. De gaper was voortaan nog uitsluitend het uithangteken van de drogist.

Omdat er inmiddels straatnamen en huisnummers waren en de meeste winkels een etalage hadden om de verkoopwaar aan te prijzen, was een herkenningsteken voor de winkel niet meer noodzakelijk om de klanten aan te geven waar zij moesten zijn. Er kwamen daarom nauwelijks nog nieuwe gapers bij. De oude gapers waren vaak van hout gemaakt en daardoor niet erg weerbestendig. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwenen er bovendien veel gapers, die of als oorlogsbuit werden meegenomen of als stookmiddel dienden. En zo verdween de gaper langzaam uit het stadsbeeld. Een groot deel van de nog bestaande gapers zijn afkomstig uit de verzameling van drogist Anton van Os (1889-1982), destijds eigenaar van drogisterij Van der Pigge. Die drogisterij bestaat nog steeds, in het centrum van Haarlem op de hoek van Gierstraat en Verwulft. De verzameling van Van Os is tegenwoordig in het bezit van de Stichting Farmaceutisch Erfgoed en in bruikleen gegeven aan het Zuiderzeemuseum.

Eén model gaper heb ik bewaard voor het laatst. Dit type staat bekend als ‘De Moor‘. Gapers van het model ‘Muzelman’ verschenen in verschillende huidskleuren, van blank tot bruin getint. Uit onderzoek naar oude verflagen is gebleken dat de gapers die nu bekend staan als Moor oorspronkelijk veel lichter waren. Het waren Muzelmannen en pas in de twintigste eeuw hebben zij tijdens onderhoud hun donkere kleur gekregen. Hetzelfde geldt ook voor de gapers die nu een groene huidskleur hebben, om aan te geven dat zij ziek zijn.

In 2020 plaatste Volkskrant columniste Sylvia Witteman op Twitter een foto van de donkere gaper van drogisterij Het Heertje in de Herenstraat in Amsterdam, met de tekst: ‘Verbazend dat dit hier nog hangt, midden in Amsterdam‘. Als gevolg hiervan werd de drogisterij ten onrechte beschuldigd van racisme en zag zich genoodzaakt om de gaper te verwijderen. Sylvia Witteman liet daarna weten dat de Tweet spottend bedoeld was geweest. ‘Ik betreur de commotie die ik heb aangewakkerd. Iedereen die zich even verdiept in gapers zal concluderen dat ze niets met racisme, Zwarte Piet of slavernij te maken hebben.‘ Daarmee ging ze niet alleen voorbij aan het feit dat ook Zwarte Piet niets met racisme of slavernij te maken heeft, maar vooral aan het feit dat zij verantwoordelijk was geweest voor het verdwijnen van een stukje historie in de Amsterdamse binnenstad.


Voor het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

  • De Uithangteekens – Jacob van Lennep en Jan ter Gouw, 1867-1869;
  • Stichting Farmaceutisch Erfgoed – Nationaal farmaceutisch museum;
  • De Telegraaf – De geschiedenis van de gaper, 22 augustus 1942;
  • Van der Pigge – De herkomst van onze gaper – Astrid Hart, 8 februari 2020;
  • Erfgoedstem – De gaper, een typisch Nederlands uithangteken voor de farmacie – Olga Spekman, 2020;
  • Schildersmuseum – De gapers van Anton van Os – Peter van den Hooff;
  • ANWB Kampioen – Gapers, maart 1994;
  • Absolute Facts – Gaper, de geschiedenis van het uithangbord – Ruud van Capelleveen;
  • 31Mag – What are Dutch gapers? – Giuseppe Menditto, 1 december 2020;
  • Twitter – Verbazend dat dit hier nog hangt, midden in Amsterdam – Sylvia Witteman, 5 juli 2020;
  • Parool / AD – Drogist verwijdert zwarte gaper: ‘Hij is helemaal geen slaaf’ – Jesper Roele, 8 juli 2020.

©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.