De ´kop-van-jut´ is een traditionele kermisattractie, waarbij getracht wordt om zo hard met een hamer op een hefboom te slaan dat een gewicht hoog genoeg langs een rail gelanceerd wordt om tegen een bel te slaan. De ´kop van Jut zijn´ is ook een uitdrukking om aan te geven dat iemand de zondebok is en het moet ontgelden. Beide namen verwijzen naar een persoon die echt heeft bestaan.

Hendricus (Hendrik) Jacobus Jut werd op 19 juli 1851 geboren in Den Haag als buitenechtelijk kind van Maria Geertruida Jut. De vader was onbekend. Zijn moeder zou in 1853 nog een buitenechtelijk kind krijgen, dochter Catharina Maria. In 1855 trouwde zij met de 25 jaar oudere vleeschhouwer George Hendrik Haffner, met wie zij nog drie kinderen kreeg. Vier jaar later, in 1859, werd zij weduwe. Hendrik Jut ging op 16-jarige leeftijd voor tien jaar in dienst als vrijwillig kanonnier bij het Tweede Regiment Vestingartillerie in Schoonhoven. Hier werd hij gepest om zijn bastaardafkomst. Hij liet zich daarom van een paard vallen, waardoor hij zich wegens lichamelijke gebreken kon laten afkeuren als beroepsmilitair en uit dienst werd ontslagen. Hendrik ging hierna werken als kelner, eerst bij het Bath Hotel aan de Boompjes in Rotterdam, daarna in Scheveningen en uiteindelijk bij Hotel Pico aan het Spui in Den Haag.

Christina (Stientje) Jansdochter Goedvolk werd op 14 maart 1847 geboren als vierde van zeven kinderen in een arbeidersgezin in Delft. Toen zij achttien jaar was raakte ze ongehuwd zwanger, werd door haar ouders uit huis gezet en vertrok naar Rotterdam. Twee jaar later werd zij opnieuw zwanger. Zowel de dochter uit haar eerste zwangerschap als de zoon uit de tweede zwangerschap overleden in hun eerste levensjaar. In 1871 vertrok Stientje Goedvolk naar Den Haag, waar zij een betrekking vond als dienstbode in Hotel Pico. Hier leerden Hendrik Jut en Stientje Goedvolk elkaar kennen en kregen verkering. In maart 1872 vertrokken zij bij het hotel.

Hendrik vond voor de zomerperiode een nieuwe baan bij Grand Hotel des Bains in Scheveningen. Stientje werkte korte tijd in Den Haag als tijdelijke hulp bij een rijke weduwe, die haar vorige hulp wegens diefstal had ontslagen. In 1872 bleek Stientje zwanger te zijn. Hendrik was inmiddels zijn baan bij het hotel kwijt en hierdoor hadden ze geen inkomsten meer. Hendrik wilde met Stientje trouwen om te voorkomen dat zijn kind net als hij gepest zou worden vanwege een bastaardafkomst, maar daar was geld voor nodig.

Maximiliana (Maria) Theodora van der Kouwen-ten Cate was een 63-jarige weduwe. Haar man, bidder Johannes van der Kouwen, was in 1858 op 76-jarige leeftijd overleden. Een bidder is een aanzegger en iemand die beroepsmatig voorgaat in gebed bij een begrafenis. Maria van der Kouwen was op 20 augustus 1862 in goede doen geraakt door een erfenis van haar in 1861 overleden zus Geertruida Loschen-ten Cate, die eerder weduwe was geweest van de rijke reder Jan Jansen Bonn. Tot de erfenis behoorde ook het huis aan de Bogt van Guinea 25 in Den Haag waar Maria woonde. De totale waarde van het erfdeel van Maria was bijna 40.000 gulden, in die tijd een vermogen. Maria van der Kouwen was trots op haar verkregen bezit en pronkte graag met haar juwelen en andere bezittingen, ook in het bijzijn van haar dienstbode. Stientje Goedvolk had na het vertrek bij Hotel Pico korte tijd bij de weduwe gewerkt. Zij was daarom op de hoogte waar zij haar juwelen en andere waardevolle spullen bewaarde.

Huijgenspark 25 (voorheen Bogt van Guinea 25, het woonhuis van Maria van der Kouwen) in 1915

Hendrik en Stientje wilden de weduwe beroven om hun geldgebrek op te lossen. Hendrik trachtte enkele keren in het huis in te breken, maar dit mislukte omdat de hondjes van de vrouw steeds gingen keffen. Vervolgens leende hij tien gulden van zijn moeder en kocht daarvan twee pistolen en een dolk. Op vrijdag 13 december 1872 belden Hendrik en Stientje ´s avonds om elf uur aan bij het huis aan de Bogt van Guinea. Dit is het huidige Huijgenspark en niet de tegenwoordige Bocht van Guinea die van latere datum is. Leentje Beeloo, de nieuwe dienstbode, opende de deur en Stientje vertelde dat ze twee laarsjes kwam ophalen, die ze per ongeluk in het huis had laten staan. Maria van der Kouwen riep Stientje naar boven om de hondjes gedag te zeggen en te praten over het verloop van haar zwangerschap. Terwijl Stientje met de weduwe in gesprek was, sneed Hendrik beneden de keel door van Leentje Beeloo. Daarna riep hij naar boven: ´Mevrouw, Leentje is van d´r zelven gevallen!´ De weduwe kwam naar beneden, waarna Hendrik ook haar vermoordde door haar keel door te snijden. Daarna verzamelden ze zoveel mogelijk geld, juwelen en waardepapieren en gingen ervandoor.

De slachtoffers van de brute moord werden ontdekt in de middag van zaterdag 14 december. De slager en de melkboer hadden ´s morgens geen gehoor gevonden toen zij hun bestellingen kwamen afleveren. ´s Middags nam commissaris Beukman een kijkje op het adres en trof de lijken aan. ´Mevrouw van der Kouwen geheel gekleed, achterover met het hoofd tegen den aanregtbank, in schuine rigting, het aangezigt en de handen met veel bloed bevlekt, de muts achter op het hoofd, met eenen grooten plas bloed naast zich, hebbende aan eenen voet een pantoffel, terwijl de andere onder de tafel lag.´ Het lijk van de dienstmeid ´lag met het gezigt naar de cuisiniere gekeerd.´ Den Haag was dagenlang in rep en roer. De politie sprak met iedereen die de weduwe of haar dienstbode had gekend, waaronder ook Stientje, maar vond geen aanleiding om haar in verband te brengen met de moorden.

This image has an empty alt attribute; its file name is krant-moord-hendrik-jut.jpg

Vroeger zongen straatzangers op straten en pleinen en tijdens markten, jaarmarkten en kermissen. In België werden zij marktzangers genoemd. Zij stonden doorgaans op een verhoging met naast zich een roldoek waarop de inhoud van een lied werd afgebeeld. Familieleden gingen met de pet rond en/of verkochten liedblaadjes waarop de tekst van een lied vermeld stond. De straatzangers zorgden niet alleen voor vermaak, maar dienden ook als verspreiders van het laatste nieuws. Moordliederen, waarbij de gruwelijke details niet werden geschuwd, behoorden tot het vaste repertoire van de straatzangers en de moord op de weduwe en haar dienstmaagd was daarom een dankbaar onderwerp. Hierdoor was de moord algemeen bekend en nam de verontwaardiging en angst steeds grotere vormen aan. Slotenmakers beleefden gouden tijden en welgestelde inwoners stelden bewakers aan om hen te beschermen. Duizenden mensen stonden langs de route, toen de slachtoffers naar hun laatste rustplaats op begraafplaats Eik en Duinen werden gebracht. De naam J.H. de Jong, handelaar in grind en Maaszand, werd genoemd als verdachte. De politie arresteerde de man en zijn maat De Gelder, maar moest de laatste al snel weer laten gaan. De volkswoede richtte zich op de aangehouden man, die zichzelf hierdoor in zijn cel in het Huis van Arrest van het leven trachtte te beroven. In maart 1873 arresteerde de politie de kleermaker Behagel en de opperman Verlind wegens medeplichtigheid, maar in oktober 1873 moest de politie de drie mannen laten gaan wegens gebrek aan bewijs.

Hendrik Jut en Stientje Goedvolk waanden zich veilig. Zij trouwden op 19 februari 1873 in de Kloosterkerk aan het Lange Voorhout, op nog geen 1,5 kilometer van de moordplek. Op 8 maart vertrokken zij naar New York, waar zij onder een valse naam hun intrek namen in het Saint Nicholas Hotel op Broadway. In Amerika verkochten zij de sieraden en de gouden en zilveren voorwerpen voor 320 dollar en verzilverden zij een groot deel van de effecten voor een bedrag van 10.700 dollar. Na een week reisden zij door naar Liverpool in Engeland, waar zij de overige waardepapieren verkochten. Op 17 april 1873 meldde het echtpaar zich bij het bevolkingsregister in Vught om zich te laten inschrijven. Ze hadden een woning gehuurd op Kerkstraat 3 in Vught. Hier werd op 2 juli 1873 hun dochter Angelica Arabella Cassandra Jut geboren.

In februari 1874 vertrokken Hendrik en Stientje Jut naar Zuid-Afrika waar een zus van Hendrik woonde, maar toen Stientje opnieuw zwanger bleek te zijn keerden ze terug naar Nederland en vestigden zich in Rotterdam. Hier kocht Hendrik een logement en koffiehuis aan het Haagse Veer. Kort daarna zou Hendrik Jut zich in een dronken bui verspreken over de moord. Op 9 oktober 1874 ontving de Haagse politie een anonieme brief waarin Hendrik Jut werd beschuldigd van de dubbele moord. De leider van het onderzoek, commissaris Beukman, ging naar Rotterdam om met Hendrik te praten. Het viel hem op dat het echtpaar geen goede verklaring kon geven voor hun rijkdom. De verklaring van Hendrik dat hij 20.000 gulden had verdiend met het plegen van onnatuurlijke handelingen bij een Russische baron werd niet geloofd. Er werd besloten om een nader onderzoek in te stellen naar Hendrik Jut.

Op 7 april 1875 werd Atalanta Agnese Florenza Jut, de tweede dochter van Hendrik en Stientje geboren, die echter al na twee dagen overleed. Een maand later, op 11 mei 1875, werden Hendrik en Stientje Jut gearresteerd en werd huiszoeking verricht. Hoewel het echtpaar tijdens hun omzwervingen alles had verbrand wat hen aan Maria van der Kouwen zou kunnen linken, vond de politie toch een stukje papier waarop een handgeschreven tekst stond die door getuigen werd herkend als het handschrift van de overleden man van Van der Kouwen. Tijdens de verhoren ontkenden Hendrik en Stientje aanvankelijk elke betrokkenheid bij de moorden, maar het net sloot zich steeds verder rondom hen en op 16 augustus 1875 bekende Stientje haar aandeel in het misdrijf. Hendrik besloot hierop eveneens te bekennen, maar alle schuld op zich te nemen door te beweren dat hij alleen had gehandeld.

Het proces vond plaats op 27, 28 en 29 april 1876. Hendrik Jut werd bijgestaan door Mr. Cort van der Linden, de latere minister-president, en Stientje Jut door Mr. Thorbecke, de zoon van politicus Johan Thorbecke. Voor de rechtbank liepen de mensen in polonaise en zongen: O Jut, o Jut, nou zit je in de put! O Jut, o Jut, nou zit je in de put! Had je mevrouw van der Kouwen, haar leven laten houwen, o Jut, o Jut, dan zat je nou niet in de put! Mietje Slap, die als getuige werd gehoord, legde haar eed af met de slotzin: ´Zo waarlijk helpe mij God almachtig en de moordenaars aan de galg!´ Hendrik Jut werd veroordeeld tot levenslang wegens ´manslag met voorbedachte rade´ en Stientje Jut kreeg twaalf jaar tuchthuisstraf wegens diefstal. Hendrik Jut ontliep de doodstraf, omdat deze in 1870, twee jaar voor de moorden juist was afgeschaft. Het vonnis leidde tot verhitte discussies over herinvoering van de doodstraf. Om onrust bij de gevangenis te voorkomen werd besloten dat Hendrik Jut zijn straf moest uitzitten in de Blokhuispoort in Leeuwarden. Catharina Maria Jut, de jongere zus van Hendrik, veranderde haar achternaam in Haffner, de naam van de overleden echtgenoot van haar moeder.

Een slimme kermisexploitant verbouwde zijn Duitse Slagmachine ´De Lukas´ door er een houten hoofd op te plaatsen, die Hendrik Jut moest voorstellen. Hij noemde zijn kermisattractie de kop-van-jut. Kermisgangers konden hun woede op Hendrik Jut afreageren door met een houten hamer zo hard op het hoofd te slaan dat een gewicht hoog genoeg langs een rail gelanceerd werd om tegen een bel te slaan. Hierdoor ontstond ook de uitdrukking ´De kop van Jut zijn´. Heel eerlijk ging het er niet aan toe bij de attractie. De exploitant kon het gewicht afremmen door de rail te versmallen. Een medewerker van de exploitant, een iel ogend mannetje, sloeg met de hamer op de kop en raakte de bel. Als een kermisganger een poging waagde werd de rail stiekem versmald, waardoor het gewicht de bel net niet raakte. Dat kon zo´n man uiteraard niet over zijn kant laten gaan, zodat hij een nieuwe poging ondernam. Pas na een aantal slagen werd de rail weer stiekem verbreed en lukte het om de bel te raken. Uiteraard moest voor elke slag op het hoofd betaald worden, zodat de exploitant extra inkomsten verkreeg. De attractie werd zo´n succes dat andere exploitanten de machine gingen nabouwen en de kop-van-jut een standaard attractie werd op kermissen.

Hendrik Jut overleed op 12 juni 1878 in de Blokhuispoort op de leeftijd van 26 jaar. Vlak voor zijn dood werd een gipsen afgietsel gemaakt van zijn hoofd, dat tegenwoordig nog te zien is in het huidige museum Blokhuispoort. Zoals destijds gebruikelijk bij overleden misdadigers, werd het lichaam van Hendrik Jut ter beschikking gesteld van de wetenschap. Nadat het lichaam van Jut door artsen in opleiding was ontleed, werd zijn hoofd in een glazen pot op sterk water gezet en tentoongesteld in het Anatomisch Museum in Groningen. Omdat de pot niet goed was afgesloten verdampte de alcohol en moest het hoofd uiteindelijk worden vernietigd.

Stientje Goedvolk zat haar straf uit en kwam vrij op 10 mei 1888. Zij keerde aanvankelijk terug naar Delft, maar verhuisde in november 1889 naar Amsterdam waar ze als dienstbode ging werken onder de naam Stientje de Graaf, de achternaam van haar moeder. Toen haar ware identiteit bij toeval werd ontdekt werd ze ontslagen en sindsdien werd ze op straat nagejouwd. Zij kon geen werk meer vinden en kreeg financiële problemen. In 1890 werd zij veroordeeld tot twee jaar celstraf wegens de diefstal van twee paraplu´s en twee stukken zeep in de Reguliersbreestraat. Na haar vrijlating vestigde zij zich in Haarlem, waar zij in 1896 trouwde met de Duitse machinebankwerker Albert Munnemann. In 1898 wijzigde Angelica Jut, de inmiddels 25-jarige dochter van Hendrik en Stientje, haar achternaam ook in Munnemann. De tweede echtgenoot van Stientje overleed in 1907 en daarna kwam zij opnieuw in financiële problemen. In 1920 werd zij opgenomen in het Stads Armen- en Ziekenhuis, waar zij op 26 juni 1926 in de leeftijd van 79 jaar overleed.


Voor het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

  • Den Haag Wiki – Hendrik Jut – 8 mei 2017;
  • Brabants Historisch Informatie Centrum BHIC – Hendrik Jut, een beestachtig moordenaar – Rien Wols, 14 maart 2008;
  • Genealogische Vereniging Promotheus – Hendrik Jacobus Jut, Nederlands beruchtste moordenaar – J. Heemskerk, 2000;
  • Gens Haga, genealogie tijdschrift Den Haag – De kop van Jut – 2000, vijfde jaargang nr 1 en 2;
  • Museum Blokhuispoort – 1875 Hendricus Jacobus Jut;
  • Suksawat – Hoe de Kop van Jut stierf in de Blokhuispoort – 26 maart 2018;
  • Historisch Nieuwsblad – Discussie over de doodstraf in 1875 – Paul van der Steen, 2016;
  • Vrouwenlexicon KNAW – Goedvolk, Christina (1847-1926) – Maarten Hell, 2017;
  • In de Buurt Den Haag – Het Haagse horrorverhaal van de Kop van Jut – Joyce Hoogland, 2017;
  • Leidse Courant – Haagse moordenaar honderd jaar geleden voor zijn rechters – 24 april 1976;
  • IJbema – De nalatenschap van Geertruida ten Cate en Maarten Christoffel Loschen.


©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.