Ieper is een stad met ongeveer 35.000 inwoners, gelegen in het zuidwesten van de Belgische provincie West-Vlaanderen. De stad kent een lange geschiedenis, die al begint rond het jaar 900. Halverwege de elfde eeuw gaf Boudewijn V, graaf van Vlaanderen, het sein voor een explosieve groei van de stad, omdat de stad met een bevaarbare rivier beschikte over een gemakkelijke weg naar zee voor de aanvoer van wol uit Engeland, de belangrijkste grondstof voor de lakennijverheid. Daarnaast kon het eindproduct via deze route gemakkelijk worden geleverd aan afnemers in het buitenland. Halverwege de dertiende eeuw waren Ieper, Wervik, Brugge en Gent de belangrijkste Vlaamse lakencentra. De beste wol kwam uit Engeland en er ontstond een intense wolhandel tussen Engeland en Vlaanderen. Mede door de kruistochten waren Vlaamse lakens bekend geworden bij de heersers en hoge adel in vele landen. Het Ieperse laken, de dickedinne, was in heel Europa bekend om zijn kwaliteit en kon tot in Rusland worden gevonden.

In de geschiedenisboeken staat Ieper vooral bekend als de stad waar tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) honderdduizenden soldaten omkwamen in de loopgravenoorlog. Ieper werd, niet alleen door de goede verbinding met de zee maar ook door de ligging nabij Frankrijk, beschouwd als een strategisch belangrijke stad. Duitse loopgraven liepen om de stad heen, terwijl de stad zelf in handen was van de geallieerden. In de vier grote veldslagen die rondom de stad plaatsvonden, sneuvelden meer dan 500.000 Duitse, Amerikaanse, Canadese en Engelse soldaten. Engeland werd het hardste getroffen met 325.000 doden. Toch kwam de stad nooit in handen van de Duitsers. Tijdens de laatste slag, in maart 1918, werd de stad Ieper volledig vernietigd. Na de oorlog wilden de Britten dat de stad niet meer zou worden opgebouwd, maar als ruïne zou blijven bestaan als een macabere herdenkingsplaats voor de geleverde strijd.

Voor de verwoesting was Ieper een stad geweest met een groot cultuurhistorisch belang. De Lakenhal met het Belfort was zelfs het grootste niet-kerkelijke gotische gebouw ter wereld geweest. Onder druk van burgemeester René Colaert en de bewoners van Ieper, ging de Belgische overheid daarom akkoord met de wederopbouw van Ieper. Het historische centrum werd minutieus gereconstrueerd. Om de Britten toch een herdenkingsplaats te geven werd aan de Menenweg, vanwaar de Britse soldaten naar de frontlinie waren vertrokken, een monument opgericht. De Menenpoort is een klassieke triomfboog, maar ook een ´memorial to the missing´. Aan de binnenzijde van de poort zijn de namen van ongeveer 55.000 soldaten vermeld, die tijdens de Eerste Wereldoorlog als vermist zijn opgegeven. Elke avond om 20 uur klinkt hier de ´Last Post´ om de gesneuvelde soldaten te herdenken. Rondom de stad bevinden zich nog de authentieke loopgraven van de Duitsers en maar liefst 170 militaire begraafplaatsen, die direct te herkennen zijn door de rijen met identieke grafstenen. In de heropgebouwde Lakenhal bevinden zich een aantal musea, waarvan sinds 1998 museum ´In Flanders Fields´, vernoemd naar een gedicht dat de Canadese arts John McCrae tijdens de oorlog in Ieper schreef, volledig gewijd is aan de Eerste Wereldoorlog.

Wie nu door Ieper wandelt krijgt de illusie van een goed bewaarde middeleeuwse stad. Toch doet het wat onwerkelijk aan, omdat ook voelbaar is dat de stad niet echt oud is. Ondanks de volledige herbouw van het karakteristieke historische centrum is het karakter van Ieper ingrijpend veranderd. De stad leeft nu van het oorlogstoerisme. Er was daarom behoefte aan een traditie die recht zou doen aan de historie van Ieper en een band zou scheppen tussen de bewoners. Dat werden de Kattenfeesten.

Tot 1817 had Ieper het gebruik gekend om jaarlijks enkele levende katten vanaf de Belfort naar beneden te gooien. In het Graafschap Vlaanderen hadden de steden het recht om een belfort te bouwen, een wachttoren met een stormklok, die symbool stond voor de macht van de burgerij. Doorgaans werden zij gebouwd op of aan een stadhuis of een commerciële lakenhal. Door de lakenindustrie was de handel tot grote bloei gekomen. Hierdoor werd de burgerij rijk en nam hun invloed toe. Ieper had sinds de dertiende eeuw een 70 meter hoge belfort in de lakenhal.

Het is niet bekend wanneer het kattenwerpen in Ieper is begonnen. In 1992 publiceerde Ieper stadssecretaris Jan Breyne samen met fotograaf Daniel Leroy het boek ‘Portret van Ieper, een stad’. Breyne noemt het jaar 962 als het jaar waarin Graaf Boudewijn ll van Vlaanderen voor het eerst katten van de toren van zijn kasteel zou hebben laten werpen, maar meldt ook direct dat men dit in twijfel dient te trekken. Dat lijkt mij ook, want Graaf Boudewijn ll was in het jaar 962 al 44 jaar dood. Bovendien had de graaf helemaal geen kasteel in Ieper. Hij had rond het jaar 900 wel versterkingen laten bouwen om zijn graafschap te kunnen beschermen tegen de Vikingen. Een van die versterkingen was een versterkte herenhoeve langs de Ieperlee. Een eerdere hoeve was in de jaren 800 door de Vikingen verwoest. De nieuwe herenhoeve groeide uit tot een landbouwnederzetting met een Sint-Martinuskapel, op de plek van de huidige Sint-Maartenskerk. Vlakbij de landbouwnederzetting ontstond ook een handelsnederzetting van ambachtslui en handelaars, met een parochiekerk voor Sint Pieter. Het door Breyne genoemde jaar 962 is vermoedelijk afkomstig van de in 1962 rondreizende tentoonstelling ´Ieper 962-1962´, waarmee de indruk werd gewekt dat Ieper in 962 is ontstaan. In werkelijkheid werd Ieper pas voor het eerst vermeld in het jaar 1066 en duurde het nog tot 1150 voor de twee nederzettingen samen een stad zouden gaan vormen.

In oude kronieken wordt het Kattenwerpen vaak in verband gebracht met de O.L. Heer Hemelvaart-foor, die al in 1127 bestond. De dieren zouden oorspronkelijk van de Sint-Maartenstoren zijn gegooid en dit zou zich later hebben verplaatst naar de Belfort. In 1476 werd de foor verplaatst naar de tweede week van de Vasten. Het Kattenwerpen zou toen zijn verplaatst naar de woensdag van de foor, die Kattenwoensdag werd genoemd. Hierbij moet wel worden bedacht dat de kronieken van veel latere datum zijn dan de periode waarover wordt geschreven. Het is daarom niet duidelijk hoe betrouwbaar de informatie is, mede omdat veel oude documenten tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren zijn gegaan. De oudste authentieke documenten die betrekking zouden kunnen hebben op het Kattenwerpen zijn de stadsrekeningen uit de jaren 1410-1420, waarin sprake is van de aankoop van enkele katten. Het lijkt daarom veilig om te stellen dat het Kattenwerpen een heel oude traditie was, die vermoedelijk is begonnen in de periode tussen 1127 en 1410.

Waarom er levende katten van een toren werden gegooid is evenmin duidelijk. Een veel gehoorde verklaring heeft te maken met de lakenindustrie in Ieper. De wol, die werd ingevoerd vanuit Engeland, werd opgeslagen in de Lakenhallen totdat het werd verkocht aan ambachtslieden. Nadat de wol was verwerkt tot laken, werd het opnieuw in de hallen opgeslagen tot aan de jaarmarkt. Dit trok muizen aan, die zich hier nestelden en de goederen beschadigden. Er werden daarom katten ingezet om de muizen te vangen. De katten vingen echter niet alleen muizen, maar plantten zich ook voort waardoor er een overschot aan katten ontstond. Dit werd opgelost door jaarlijks ter afsluiting van het lakenjaar een deel van de katten van de toren te gooien. Dat klinkt aannemelijk, maar roept ook vragen op. Uit het dagboek van Augustus van Hernighem (1540-1617), een rooms-katholieke poorter uit Ieper die van 1562 tot 1595 een dagboek bijhield, kan namelijk worden opgemaakt dat het aantal van de toren geworpen katten een symbolische waarde had. In jaren dat het met de stad niet zo goed ging, werden er meer katten van de toren gegooid dan in jaren dat het wel goed ging met de stad. Als vreemdelingen het gezag in de stad overnamen werd het Kattenwerpen zelfs tijdelijk afgeschaft. Dit lijkt eerder te wijzen op een kattenoffer dan op het opruimen van een overschot aan katten.

Katten zijn altijd verbonden geweest met bijgeloof. De oude Egyptenaren beschouwden de kat als heilig, omdat ze de oogst beschermden tegen ratten en ander ongedierte. Bastet, een Egyptische godin, werd zelfs afgebeeld als een vrouw met een kattenhoofd. Volgens een oude legende maakten de Perzen handig gebruik van de heilige status van de Egyptische kat. Tijdens de Slag om Pelusium in 525 voor Christus droegen de Perzische manschappen in de frontlinie katten met zich mee. De Egyptenaren durfden daarop niet terug te vechten uit angst om per ongeluk een kat te doden en het onheil over zich af te roepen, waardoor de Perzen een eenvoudige overwinning behaalden. Katten speelden ook een belangrijke rol in een legende over de Mongoolse leider Dzjengis Khan. Bij de verovering van China werden de Mongolen wekenlang opgehouden bij de stad Volohai. Khan beloofde de stad met rust te zullen laten, als zij hem 10.000 zwaluwen en 1.000 katten zouden schenken. De stadsleiders van Volohai waren blij om de strijd te kunnen afkopen en voldeden aan het vreemde verzoek. Dzjengis Khan liet vervolgens lapjes stof aan de staarten van de katten binden en deze aansteken. De katten renden in paniek terug naar de stad en binnen korte tijd stond de stad Volohai in lichterlaaie. De stad brandde volledig af en de Mongoolse troepen konden hun veroveringstocht vervolgen.

In de middeleeuwen werd de kat door de christenen gezien als symbool van het kwaad. In de ogen van een kat meende men de blik van de duivel te herkennen. De angst voor katten werd versterkt door het feit dat het nachtdieren zijn, die zich vrijwel geruisloos kunnen verplaatsen. Zij dachten dat zowel de duivel als heksen het vermogen hadden om de gedaante van een kat aan te nemen. Het gevolg hiervan was dat katten wreed werden behandeld en werden gedood. Op het platteland werden katten levend begraven op de akkers, om het kwade te verdrijven en een goede oogst af te dwingen. Sommige historici menen dat het massaal doden van katten mede oorzaak is geweest van de pestepidemieën, omdat ratten en ander ongedierte zich hierdoor vrij konden vermenigvuldigen. Er zijn echter ook historici die menen dat de omvang van het doden van katten in de middeleeuwen sterk wordt overdreven.

Katten waren vaak het slachtoffer bij kwelspelen. Dit waren populaire volksvermaken waarbij dieren leed werd aangedaan. Kwelspelen vonden plaats op kermissen en jaarmarkten, maar ook op kalendergebonden dagen zoals het begin van de Vasten, bij Half-vasten en bij het begin van de lente. Voorbeelden van kwelspelen zijn gans- en palingtrekken, hondengevechten en stierenvechten. Een bekend kwelspel met gebruik van een kat is het katknuppelen. Hierbij werd een kat in een ton opgesloten, dat aan een touw tussen twee bomen werd gehangen. De deelnemers sloegen vervolgens om de beurt met een houten knuppel tegen de ton of trachtten van een afstand een knuppel tegen de ton te gooien. Winnaar was degene die de ton kapot gooide, waardoor de kat krijsend kon ontsnappen. Daarna probeerden alle deelnemers om de kat met hun knuppel te raken. Bij een ander kwelspel werden meerdere katten in een ton of in een zak gestopt en met een touw tussen twee bomen gehangen. Vervolgens werd een vuur ontstoken en liet men de touwen vieren, waardoor de ton of zak op en neer ging boven het vuur. Uiteindelijk zou de ton of zak vlam vatten of de touwen doorbranden, waarna de krijsende katten levend werden verbrand. Bij een derde kwelspel werd een kat in een ton met glasscherven gestopt en van een heuvel af gerold. Toen de Prins van Oranje en de Hertog van Anjou in juli 1582 een bezoek brachten aan Brugge, werden ze verwelkomd met een schip met een hoge mast dat midden op de Grote Markt stond. Op het schip bevonden zich op verschillende plaatsen vuurwerk en, met kettingen vastgemaakte, levende katten. Toen het vuurwerk werd aangestoken, klonk er een mengelmoes van knetterend vuurwerk en krijsende katten. Uiteindelijk vatte het schip vlam en kwamen de katten om in het vuur.

Het werpen van levende katten van de Belfort lijkt te zijn begonnen als een offergave, vergelijkbaar met het levend begraven van katten op de akkers om een goede oogst af te dwingen. Dit verklaart waarom er meer katten van de toren werden gegooid als het minder goed ging met de stad. Later, toen men niet meer geloofde in duivels en heksen, werd het Kattenwerpen voortgezet als volksvermaak en kreeg het meer het karakter van een kwelspel. Een van de afgeworpen katten droeg verschillende gekleurde strikjes. Wie een van die strikjes, samen met het grootste deel van de kat, kon bemachtigen kreeg de premie van de dag. In 1817 werd het van de toren werpen van levende katten verboden. Tot aan de Eerste Wereldoorlog bleef er van de Kattenfeesten nog alleen het spelen van de beiaard op Kattenwoensdag over.

Na de wederopbouw van Ieper en het gewijzigde karakter van de stad, was er behoefte aan een traditie die recht zou doen aan de historie van de stad en die opnieuw een band zou scheppen tussen de bewoners. De keuze was daarbij niet moeilijk, want elke Ieperling kende het verhaal van de kat en de ezel: ´Lucas Longerspreij was een kaasboer uit het nabijgelegen Belle (Bailleul). Elke week kwam hij naar Ieper, met een ezel en twee grote manden met kazen, om zijn waren te verkopen. In 1699 was hij in de stad toen het Kattenwerpen ging beginnen en hij besloot hier naar te blijven kijken. Een uit de toren geworpen grote, maar jonge, zwarte kat kwam precies op de kop van de ezel terecht. De geschrokken ezel begon te rennen en ramde een pottenkraam, waarbij veel potten sneuvelden en het huisje waar de verkoopster in zat werd omgegooid. Diverse mensen probeerden de ezel te vangen, waardoor het beest nog meer in paniek raakte. In de Antwerpsestraat liep de ezel een melkstand omver en rende verder naar de stadspoort. Hier greep een schildwacht de ezel vast, maar werd meegesleept tot op de brug, waar hij in het water viel. Daarna lukte het om de ezel tot stilstand te brengen en aan de kaasboer terug te geven. Om de ezel tot rust te laten komen, ging de kaasboer naar de herberg waar de ezel op stal werd gezet. De waardin bleek interesse te hebben in het kopen van kaas en dus haalde de kaasboer een van de kaasmanden. Toen hij de mand opende sprong de zwarte kat uit de mand en tegen de waardin aan, die hierdoor viel en meerdere glazen wijn omstootte. De kat vluchtte door het raam naar buiten, waar juist een melkboerin liep die haar melk kwam afleveren bij de bakkerij naast de herberg. De kat belandde precies in een van de melkemmers, waardoor het juk van de boerin uit evenwicht raakte en de melk over de grond viel

Op 13 maart 1938 vond de eerste editie van de Kattenfeesten plaats. De dag begon met een wielerkoers, de Kattenkoers, van Gent via Brugge naar Ieper, de drie Vlaamse belfortsteden. Verder was er uiteraard gedurende de hele dag een foor met kramen en attracties. Na afloop van de koers begaf de harmonie Ypriana zich naar het stadhuis, waar een kattenstoet werd gevormd. Om vier uur vertrok de harmonie, gevolgd door de stadsnar en negen jeugdige hofknapen die elk een katje bij zich droegen, in een stoet van de Grote Markt via de d´Hondtstraat, de Merghelynckstraat en de Rijselstraat naar het Belfort. Daar stonden honderden kinderen de stoet op te wachten. De nar, gehuld in de stadskleuren rood en wit, vermaakte de kinderen met wat rare sprongen, maar greep weldra in zijn korf en strooide borstspeldjes in de vorm van katjes over de kinderen uit. Toen begon de stadsbeiaardier enkele liedjes te spelen op de klokken van de Belfort, afgewisseld met een concert met thebaanse trompetten. De krant Het Ypersch Nieuws meldde op 19 maart 1938 dat de aanwezigen de muziek nauwelijks hadden kunnen horen door het lawaai van de foorinrichtingen. Nadat de muziek gestopt was, werden er rode en witte papiersnippers van de Belfort naar beneden gegooid. De nar maakte van de gelegenheid gebruik om de toren in te glippen en verscheen al gauw boven op het balkon, dat men speciaal voor deze gelegenheid boven de tweede verdieping van de toren had gebouwd. Hier voerde hij een paar dansjes uit en daarna gooide hij drie katten, voorzien van premielinten, van de toren naar beneden. Elk lintje was goed voor een premie van 5 of van 10 frank. Beneden ontstond een strijd om een kat, of tenminste een premielint, te bemachtigen. Wie een kat te pakken kreeg weigerde om deze los te laten, zodat aan de katten werd getrokken, zodanig dat de beestjes volledig uitscheurden.

Gelukkig was het gebruik van levende katten al in 1817 verboden, zodat gebruik werd gemaakt van speelgoedkatten. De volgende vijf katten die naar beneden werden gegooid, waren voorzien van rood-wit gekleurde valschermen. Voortgedreven door de wind kwamen deze katten veel verder van de Belfort vandaan op de grond. Een groot aantal personen was op het dak van de botermarkt geklommen, in de hoop om zo een kat te kunnen bemachtigen. Eén van de katten belandde in de dakgoot van de Lakenhal, waardoor de nar genoodzaakt was om de kat te gaan halen en opnieuw uit te werpen. Vervolgens werden nog twee andere valschermen uitgeworpen, waaraan langwerpige pakjes hingen. De pakjes bleken nougat te bevatten, geschonken door Ali-Baba, een foorhandelaar die ´s morgens was gehuldigd omdat hij voor de vijftigste keer deelnam aan de Ieperse foor. De negende en laatste kat werd opgelaten, hangend aan een papieren ballon en achtervolgd door mensen op de fiets. Voor het bemachtigen van die kat was een premie uitgeloofd van 100 frank. Daarmee kwam het eerste Kattenfeest tot een eind, al zou de foor nog tot in de late uurtjes doorgaan.

Op 5 maart 1939 vond de tweede editie van het Kattenfeest plaats, maar daarna gooide de Tweede Wereldoorlog roet in het eten. Na de oorlog werd de nieuwe traditie voortgezet en op 16 maart 1946 werden er weer katten van de Belfort gegooid, voorafgegaan door een kleine stoet en de veroordeling van de kat op de Grote Markt. Annemie Moesen citeert in haar scriptie het anonieme boek ´Wevend aan het verleden´ uit 1992, waarin zou staan dat het Kattenfeest in die tijd niet veel meer was dan een gewoon kermisfeest waarbij het Kattenwerpen folkloristisch een zielige vertoning was. In de jaren ´50 ontstonden er meerdere folkloristische stoeten in België, zoals de Berenstoet in Zwevegem en de Breugelstoet in Wingene.

Dit was te danken aan kunstenaar Frans van Immerseel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Van Immerseel zich aangesloten bij het Vlaams Legioen, een uit Vlaamse vrijwilligers bestaande militaire eenheid onder leiding van de SS. Na de bevrijding vluchtte hij naar Frankrijk en werd bij verstek veroordeeld tot de doodstraf. In mei 1947 werd zijn straf omgezet naar levenslang. Hij kwam echter in 1952 al vrij en ging zich toeleggen op het bouwen van stoeten. Het was het ideale moment voor Ieper om de Kattenstoet uit te breiden. Een werkgroep, onder leiding van burgemeester Albert Dehem, creëerde een grootscheeps evenement met reuzen, praalwagens en 1500 gekostumeerde en gemaskerde figuranten. Op 6 maart 1955, de tweede zondag van de Vasten, was de eerste grote Kattenstoet een feit.

This image has an empty alt attribute; its file name is goliath-reus-van-ieper.jpg

De stoet begint elk jaar met een publiciteitskaravaan, daarna volgt de Koninklijke harmonie Ypriana, vervolgens de vlaggenzwaaiers en dan de optocht, die is onderverdeeld in diverse thema´s. In het onderdeel ´Ieper, historische stad´ is uiteraard aandacht voor de lakennijverheid. Er lopen mensen in middeleeuwse kledij waaraan is af te zien dat zij van goeden huize zijn. Ook lopen er lakenhandelaars, die hun waren aan het publiek tonen. We vinden bij dit thema ook diverse reuzen. Hoewel reuzen ook voorkomen bij carnavalsvieringen in de Nederlandse provincie Limburg, is Vlaanderen ´het land van de carnavalsreuzen´. Hier heeft vrijwel elke stad en elk dorp een eigen reuzenfamilie. De oudste en grootste reus tijdens de stoet is Goliath, bijgenaamd ´Reusje´, die symbool staat voor de macht die Ieper vroeger had en voor de andere culturen en gewoontes die de kruistochten meebrachten naar België. De 7,5 meter grote reus dateert uit 1683 en wordt begeleid door Turkse muziek en buikdanseressen. Een andere deelnemer in dit onderdeel is de 5,3 meter grote reus Robrecht de Fries. Hij werd in 1946 gebouwd en in 1948 door de Sint Pieterswijk geschonken aan de stad Ieper. Robrecht de Fries (ca 1029/1032 – 1093) was de tweede zoon van Boudewijn V van Vlaanderen en broer van graaf Boudewijn Vl. Na de dood van zijn broer greep hij de macht in Vlaanderen, ten koste van zijn minderjarige neef Arnulf. Robrecht bouwde (of vernieuwde) een dertigtal kerken of kapellen, waaronder de Sint Pieterskerk in Ieper, die allen gewijd werden aan de heilige Petrus. Op 3 juli 1948 werd reus Robrecht de Fries in een feestelijke optocht naar het stadhuis gebracht om als nieuwgeborene te worden ingeschreven bij de burgerlijke stand van Ieper.

Tijdens een toespraak zei Henri Mahieu voorzitter van ´het feestcomiteit van Sint Pieters´ over de machtsgreep van Robrecht de Fries: ´De hertog van Normandië was gesneuveld. Richilde zond hij naar huis, haar gebiedende zich voortaan koeste te houden en aan de koning van Frankrijk zegde hij: En gij, ga terug naar Parijs en moei u met uw eigen zaken. Ik, van mijn kant, ga terug naar mijn goede stad van Yper, alwaar ik mij wat zal uitrusten in mijn kasteel op ´t Zaalhof. Want Robrecht was zo geern op Sint Pieters dat hij er een schoon kasteel had doen bouwen op ´t Zaalhof, alwaar hij gaarne verbleef.´ Mahieu haalt hier twee graven door elkaar. Robrecht l van Vlaanderen, bijgenaamd Robrecht de Fries, leefde in de elfde eeuw en bestreed Richilde, de weduwe van zijn broer, om de macht over Vlaanderen te verkrijgen ten koste van zijn minderjarige neef Arnulf. Grafelijk kasteel Saelhove werd pas honderd jaar na zijn dood gebouwd. Hier resideerde later Robrecht lll, bijgenaamd De Leeuw van Vlaanderen, die van 1305 tot 1322 graaf van Vlaanderen was. Hij werd begraven in de Sint Maartenskerk in Ieper, waar zijn grafmonument in 1566 door beeldenstormers werd vernield. In 1973 trof men bij opgravingen zijn naam aan op een loden kist met gebeenten, waarna de plaats werd gemarkeerd met een nieuwe grafzerk.

De derde reus is de vijf meter grote Godfried de Tempelier. Hij is vernoemd naar Godfried van Sint-Omaars, een Vlaamse ridder die mede-oprichter was van de Orde van de Tempeliers, een christelijke ridderorde die tijdens de kruistochten deelnam aan een Heilige Oorlog tegen de moslims. De Tempeliers beschermden de pelgrims die de heilige plaatsen in Jeruzalem bezochten. In 1127 stichtte Godfried van Sint-Omaars op zijn erf in Ieper de eerste Vlaamse commanderij van de Tempeliers. De volgende reus is Pietje Pek, een 6,5 meter hoge reus die het midden houdt tussen een draak, een heks, een duivel en een boeddha. Hij is gezeten op een duivelsrots, heeft bewegende vleugels en staart, er komt vurige rook uit zijn neusgaten en hij is voorzien van bokkepoten. Pietje Pek is ontworpen door Van Immerseel en werd op 27 februari 1955, samen met Cieper met wie we later nog zullen kennismaken, ingeschreven bij de burgerlijke stand van Ieper.

Nikolaas de Kanonnier is, met een hoogte van 4,6 meter de kleinste van de reuzen. Op 13 maart 1678 werd Ieper bestormd door Franse troepen onder leiding van Lodewijk XlV. De Franse koning nam zijn intrek in herberg Het Wieltje ten noorden van Ieper. Volgens een Ieperse stadssage was Nikolaas Hoedt, een inwoner van Ieper, in dienst van de Spaanse troepen die de stad verdedigden. Hij laadde met één hand het kanon op de Torrepoort en schoot een kanonskogel af in de richting van de herberg. De kogel trof het vertrek waar de koning verbleef en doodde 18 leden van de lijfwacht van de koning. De koning zelf bleef echter ongedeerd. Toen Lodewijk XlV enkele dagen later de stad binnentrok, bood hij Nikolaas aan om in dienst te treden van het Franse leger. Nikolaas Hoedt antwoordde echter dat hij maar één God en maar één koning diende. Hij werd vanaf dat moment Nikolaas de Kanonnier genoemd. De Torrepoortwijk presenteerde in 1980 een reuzin met de naam Maaike Goethals. Reus Nikolaas de Kanonnier werd verliefd op Maaike en dit mondde op 6 juli 1980 uit in een huwelijk. In 2012 werd het echtpaar door de Torrepoortwijk aan de stad Ieper geschonken, waardoor alle reuzen die deelnemen aan de Kattenstoet eigendom zijn van de stad.

This image has an empty alt attribute; its file name is bestorming-kattenburcht.jpg

Een stoet zonder stadsreuzen is onmogelijk is België, maar de Kattenstoet gaat natuurlijk wel vooral over katten en dat vinden we terug bij de overige thema´s. Het thema ´Kat in taal en legende´ bestaat uit praalwagens waarop bekende en minder bekende sprookjes, vertellingen en gezegden worden uitgebeeld waarin katten een belangrijke rol spelen. Tot de bekende onderwerpen behoren onder meer het sprookje ´De Gelaarsde Kat´, het spreekwoord ´Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel´ en de uitdrukking ´er uitzien als een verzopen kat´. Er is echter ook een praalwagen met een kasteel vol katten, gevolgd door gewapende honden, ratten en muizen. Volgens Breyne verwijst dit naar een oude Egyptische dierenlegende, ´De belegering van de Kattenburcht´. De muis Makit zou van de Egyptische godin Bastet, de vrouw met het kattenhoofd, toestemming hebben gekregen om zich te wreken voor de dood van een verwant, die door verwilderde katten was verslonden. Makit vormde een leger van honden, ratten en muizen en bestormde de burcht van de katten. Na gevechtshandelingen met kansen voor beide partijen werd de burcht door het leger van Makit ingenomen. Makit werd hierna tot koning gekroond en liet zich voortaan bedienen door katten. De dierenlegende zou volgens Breyne bewaard zijn op papyrusrollen die in het bezit zijn van musea in Caïro, Londen en Turijn. Ik kan hier echter niets over terugvinden. In elk geval is duidelijk dat in de stoet sprake is van een oorlog tussen een leger van honden, ratten en muizen en hun natuurlijke vijand de kat.

Bij het thema ´Ieper Kattenstad´ komen we Cieper tegen, een 6 meter hoge reuzenkat die bedekt is met zwart en wit fluweel. Rond zijn nek draagt hij een bel, een verwijzing naar de Belfort, met een rood-wit lint, de kleuren van de stad Ieper. Cieper werd op 1 januari 1955 geboren en is dus sinds het begin van de vernieuwde Kattenstoet aanwezig. Op 27 februari 1955 werd Cieper, samen met Pietje Pek, officieel ingeschreven als ingezetene van Ieper en als kind van de Basculewijk. Bij deze gelegenheid ontving Cieper een gouden kroon, bezet met edelstenen. Minneke Poes, een kattenreuzin uit Zwevegem was op 8 mei 1960 te gast bij de Ieperse Kattenstoet. Cieper en Minneke werden verliefd en verloofden zich een paar maanden later tijdens de Zwevegemse Berenstoet. In 1971 werd Minneke geschonken aan Ieper en verhuisde ze definitief naar de stad. Cieper en Minneke zijn de mascottes van de stad Ieper en de opperreuzen van de Kattenstoet. Minneke is sindsdien een echte Ieperse geworden. Zij draagt tegenwoordig een jasje van klaprozen, een verwijzing naar de doden in de Eerste Wereldoorlog. Haar kroon bestaat uit langgerekte katten, haar halsketting is het logo van de stad Ieper en op haar jurk staat een afbeelding van de Lakenhal met de Belfort.

In 2018 kwam er gezinsuitbreiding. Al vroeg in het jaar deden geruchten de ronde dat Minneke in verwachting was. Daarna werd bekend gemaakt dat de gynaecoloog het nieuws had bevestigd aan burgemeester Jan Durnez en aan Jef Verschoore, de voorzitter van het Kattenstoetcomité. Minneke Poes was zwanger en in goede gezondheid, maar moest wel rust houden. Het comité maakte zich zorgen, omdat Minneke was uitgerekend op 13 mei, precies de datum van de Kattenstoet. Minneke zou daarom mogelijk niet kunnen deelnemen aan de Kattenstoet, maar het comité meldde dat de gezondheid van Minneke voorop stond. Aan de inwoners werd gevraagd om mee te denken over mogelijke namen voor de reuzenkittens. Op de Grote Markt in Ieper landde een ooievaar, die de geboorte van de kittens moest aankondigen.

Minneke beviel op 12 mei 2018, één dag voor de stoet, van vijf gezonde kittens. Zij kregen de namen Bert (vernoemd naar burgemeester Albert Dehem, de stichter van de Kattenstoet), Bas (vernoemd naar Bastet, de Egyptische kattengodin), Snoezie (omdat ze zo snoezig is), Mimi (die op een elfje lijkt) en Neko (het Japanse woord voor kat). Voor de laatste naam was gekozen omdat de kat in Japan symbool staat voor geluk. Bovendien komen er jaarlijks heel wat Japanners op de Kattenfeesten af. In 2018 kwamen er 50.000 mensen naar de Kattenstoet, waarvan 5.000 uit Japan. Ook waren er twee tv-ploegen uit Japan aanwezig en één uit Taiwan. Tijdens het Kattenfeest stond Minneke tussen het publiek op de Grote Markt om naar de optocht te kijken, terwijl Cieper samen met de kittens meeliep in de stoet.

In 1960 reed een kattenorgel uit Den Bosch mee in de stoet. Een kattenorgel was vroeger een zeer wreed muziekinstrument. Er zijn diverse ontwerpen bekend, waarbij de bekendste afkomstig is van de 17e eeuwse zeer gerespecteerde Duitse geleerde Athanasius Kircher. Hij zou een kattenorgel ontworpen hebben om een Italiaanse prins op te vrolijken. De Franse schrijver en componist Jean-Baptiste Weckerlin schreef in 1877 in zijn boek ´Musiciana, Beschrijvingen van vreemde en bizarre uitvindingen´ dat een soortgelijk instrument ook in 1549 werd gebruikt bij een processie in Brussel, waarbij keizer Karel V en zijn zoon Filips ll aanwezig waren. Daarbij baseert hij zich waarschijnlijk op het reisverslag van de Spaanse hofhistoricus Juan Cristóbal Calvete de Estrella die bij de processie aanwezig was, waarin een gedetailleerde beschrijving van het instrument staat. Katten werden geselecteerd op de toonhoogte van hun gekrijs. Vervolgens werden zij op volgorde van geluid bevestigd in een orgel. Als een toets werd aangeslagen, sloeg een hamer op de staart van een kat die hierdoor ging krijsen.

Het kattenorgel uit Den Bosch was gelukkig veel katvriendelijker. Het was een praalwagen in de vorm van een draaiorgel, waarin zich in alle openingen pluche katten bevonden. In het orgel zat een poppenspeler verstopt die de katten met behulp van touwtjes liet bewegen. Het kattenorgel werd omringd door ´De Snoezepoezen´ uit Den Bosch, een groep van zestien dansende meisjes in een kattenpak. Het kattenorgel werd in 1960 cadeau gegeven aan Ieper en zou tot 1983 een vast onderdeel van de Kattenstoet blijven. De Snoezepoezen waren zo in de smaak gevallen dat Ieper een eigen groep met dansende kattenmeisjes formeerde, die nog altijd deel uitmaakt van de stoet.

In het thema ´Kattenverering in de geschiedenis´ is een belangrijke rol weggelegd voor Bastet, de Egyptische godin met het kattenhoofd. In Bubastis, een oud-Egyptische stad in de Nijldelta, stond een tempel ter ere van Bastet. Het was de grootste en mooiste tempel van Egypte. De naam Bubastis is afkomstig van de Grieken, de oude Egyptenaren noemden de stad Per-Bastet, huis van Bastet. In de omgeving van Bubastis werden duizenden gemummificeerde katten gevonden. Katten werden hier vereerd, omdat zij de dierlijke verschijning van Bastet zouden zijn. Bij feesten ter ere van Bastet kwamen bezoekers uit heel Egypte. Zij was de godin van vreugde, dans, muziek, feest, leven en warmte en werd beschouwd als de beschermster van de farao. Tijdens de feesten werd enorm veel wijn gedronken en uitbundig feest gevierd. Vanwege de ligging aan de Nijl kwamen veel bezoekers met de boot naar Bubastis. In de Kattenstoet zit Bastet in een praalwagen in de vorm van een boot, die wordt omringd door Egyptische krijgers, dansende meisjes, musici en slaven.

Een andere wagen bevat een rots, met daarin een opening waar zich een zwarte kat bevindt. Dit zou verwijzen naar een oude Keltische mythe over een slanke zwarte kat die in de grotten van Connacht op een zilveren troon zat. Het was een gevreesde orakelkat, die onheilspellende en akelige antwoorden gaf op de vragen die haar werden gesteld. Een dergelijke oude mythe heeft echter nooit bestaan. Mogelijk is er wel een naamsverklarende sage over een dergelijke kat bekend, maar die is dan van veel latere datum. In de Ierse provincie Connacht bevindt zich namelijk Oweynagat, een nauwe grot die volgens de Ieren de toegang vormt naar de onderwereld. Onderzoekers hebben vastgesteld dat de grot na 150 meter doodloopt, maar dat maakt geen indruk op de Ieren want dat kan het werk zijn van de duivel. De vertaling van Oweynagat is ‘Cave of the cath’ en dit wordt vaak ten onrechte uitgelegd als ‘Cave of the cats’, Grot van de katten. Cath is echter het Ierse woord voor ‘battle’. Rondom de praalwagen met de rots lopen Keltische boeren, voorzien van landbouwgerei, krijgers, die een zwaarddans doen ter ere van de orakelkat, druïden en meisjes met loverkransen.

Godin Freya is ook aanwezig. Zij is de Germaanse godin van de vruchtbaarheid, de liefde, de wellust en de magie en wordt meestal afgebeeld op een strijdwagen die wordt voortgetrokken door twee boskatten. In de stoet wordt de wagen van Freya getrokken door twee enorme katten. Op de wagen staat een groot beeld van een Germaanse schilddrager met strijders eromheen. Op het schild van de schilddrager zit Freya op haar troon. Achter de wagen lopen strijders en meisjes die een vruchtbaarheidsdans doen. In de middeleeuwen werd gedacht dat heksen en de duivel in staat waren om de gedaante van een kat aan te nemen. In de stoet is daarom een wagen aanwezig met een heks die in een grote ketel roert. Bovenop het dak van de wagen bevindt zich een heks op een bezemsteel. Rondom de wagen lopen meer heksen, maar ook duivels, monsters en diverse zwarte katten.

Ieper: keltische godin Freya in de kattenstoet -

Aan de Kattenstoet nemen niet alleen mensen deel uit Ieper. In elke stoet zijn groepen uit heel veel andere steden aanwezig, zoals muziekscholen, vlaggengroepen en dans- en turnverenigingen, maar bijvoorbeeld ook de Brugse circusschool en de steltenlopers uit Merchtem.

Tijdens de Kattenstoet werd, vooral in de eerste jaren, vaak aan uitwisseling gedaan met andere steden. In 1957 liep een groep vissers uit het Italiaanse Camogli mee in de stoet. Na de optocht bakten ze visjes in een gigantische braadpan met een diameter van zes meter. Een jaar later was Zell am Mosel aanwezig. Het Duitse stadje staat bekend om zijn witte wijn, dat de naam ‘Schwarze Katze’ draagt. Zij hadden een wagen bij zich met daarop een grote beschilderde wijnton waar een zwarte kat op zat. Uiteraard kon het publiek de wijn ook proeven. In 1959 liep een delegatie uit Metz mee in traditionele klederdracht, die de veroordeling van katten uitbeeldden. In Metz werden tot 1773 jaarlijks dertien katten, op de vooravond van het Sint-Jansfeest, veroordeeld als helpers van de duivel en naar de brandstapel geleid. In 1960 was het de beurt aan Minneke Poes uit Zwevegem, het Kattenorgel uit Den Bosch en de eveneens uit Den Bosch komende Snoezepoezen. Daarna volgden nog Luxemburg (1961), de Deense ruitergroep Vennekredsen (1965), een uitwisseling van reuzen met Maastricht in 1989 en een uitwisseling met een festival in het Japanse Sakai in 2000.

De Kattenfeesten werden vanaf 1955 gevierd op de tweede zondag van de Vasten, die valt in februari of maart. Dan kan het echter nog behoorlijk koud zijn. Daarom werd in 1958 besloten om het feest te verplaatsen naar de tweede zondag van mei. Vanaf 1959 werd jaarlijks een Kattenkoningin gekozen. Haar taak bestond uit het vertegenwoordigen van Ieper op feesten, recepties en buitenlandse ontmoetingen. Ook reed zij, samen met twee hofdames, in een koets mee in de stoet. De eerste Kattenkoningin werd gekozen door het gooien van een pluche kat door een raam van het stadhuis door de stadsnar. Het meisje dat de kat wist te vangen werd de koningin. Vanaf 1960 moesten de kandidaten echter voor een jury verschijnen en aantonen dat zij voldoende kennis hadden van de Kattenfeesten en van de stad Ieper en haar geschiedenis. De winnares werd koningin, terwijl de nummers 2 en 3 de rol van hofdame verkregen. In 1991 werd voor de laatste keer een Kattenkoningin gekozen. Ook wordt de stoet regelmatig vernieuwd. In 2000 werd een nieuw onderdeel aan de stoet toegevoegd: ‘De kat de wereld rond‘. Hier vinden we bekende strip- en cartoonfiguren zoals Garfield, Gargamel met zijn kat Azraël, Mickey Mouse, Tom & Jerry en Musti, maar ook verwijzingen naar de musical Cats en zelfs een wagen met paaldansende katten. De stoet eindigt met een orkest, majorettes en dansende meisjes in narrenkleding in de stadskleuren, gevolgd door een praalwagen met het Belfort en de stadsnar. Achterop de Belfort staat een confettikanon.

Sinds 1991 worden de Kattenfeesten nog maar één keer in de drie jaar georganiseerd. Het feest begint op zaterdagavond. Na de ‘Last Post’, de herdenking van de tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde soldaten bij de Menenpoort, vertrekt een ministoet van katten en duivels, gevolgd door het publiek, naar de Grote Markt om heksen naar de stadsgevangenis te brengen waar ze moeten wachten op hun terechtstelling. Daarna wordt vuurwerk afgestoken. Op zondag begint de Kattenstoet om 15 uur. Een vast thema in de stoet is ‘De Veroordeling van Kat en Heks‘. Om klokslag 18 uur beklimt de stadsnar de Belfort voor het Kattenwerpen, wat opnieuw gepaard gaat met vuurwerk. Tot slot volgt op de Grote Markt de verbranding van een heks.

Stad Gent steunt heksenjacht op KVHV – ReactNieuws


Voor het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van heel veel algemene artikelen over Ieper of over de Kattenfeesten, van de websites van LECA en van het Yper Museum, nieuwsbrieven van het Reuzengilde, diverse krantenartikelen uit 1938 en uit 1948 en van een artikel op Historiek.net over kattenverering, maar vooral van de doctoraalscriptie ´De Kattenfeesten te Ieper. Een analyse van de Kattenstoet en het Kattenwerpen aan de hand van de theorie van Hobsbawm´ van Annemie Moesen uit 2005. Foto’s van de stoet zijn voor een groot deel afkomstig uit het Stadsarchief van Ieper en door mij overgenomen van de website Westhoekverbeeldt.


©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.