Tot de jaren ´70 van de vorige eeuw was scharen- en messenslijper een gangbaar beroep. Het beroep stond niet heel goed bekend. Alleen in de grote steden was voldoende werk om de kost mee te verdienen. De meeste scharenslijpers trokken daarom rond van dorp naar dorp. Zij kondigden hun komst aan door ´Scheresliep´ te roepen en daaraan hebben zij hun naam te danken. Omdat het een rondtrekkend beroep was, werd het vak vaak door zigeuners en andere woonwagenbewoners uitgeoefend. In de wintermaanden slepen zij ook schaatsen. De klanten waren, naast particulieren, ook horecagelegenheden, bakkerijen, slagerijen, ziekenhuizen en kazernes. De komst van onderhoudsvrij roestvrij staal maakte de scharensliep overbodig.
In ´De scheresliep´ bezingt een scharensliep zijn beroep en legt uit waarom zijn vak beter is dan andere ambachten. Het is een volksliedje op een vrolijke melodie, dat doorgaans wordt gezongen als canon.
Komt vrienden in het ronde, minnaars van enen stiel!
Ik zal u gaan verkonden hoe ik door ‘t slijperswiel
De kost verdien voor vrouw en kind, schoon blootgesteld aan sneeuw en wind
Ter liere lom ter la!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been
ju ju ju ju ju ju!
De smid die moet hard werken gestadig voor het vier
Hij durft hem niet versterken met ene kan goed bier
Terwijl ik ga op mijn gemak, soms ook wel met een lege zak
Ter liere lom ter la!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been
ju ju ju ju ju ju!
De schoenpik stijf gezeten op ene pikkelstoel
Moet kaas en droog brood eten maar als ik nood gevoel
Dan slijp ik tot den avond toe en zo heb ik nooit arremoe
Ter liere lom ter la!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been
ju ju ju ju ju ju!
De kleerfrik maakt ons kleren voor acht stuivers per dag
Wil hij zijn loon vermeren, hij snijdt meer dan hij mag
Maar ik met mijne slijpersteen, ik win meer in een uur alleen
Ter liere lom ter la!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been
ju ju ju ju ju ju!
De maalder moet graan malen tot in het fijnste meel
Hij doet dubbel betalen voor zijne droge keel
Maar ik door iever en door vlijt, ik win mijn brood in eerlijkheid
Ter liere lom ter la!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been
ju ju ju ju ju ju!
Mijn vrouw die roept victoria over den slijpers stiel
Zij vindt haar grootsten gloria in ‘t draaien van mijn wiel
Mijn kinders hebben geen ongemak: zij lopen met den bedelzak
Ter liere lom ter la!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been
ju ju ju ju ju ju!
Sa vrienden voor het leste, all’ ambachten zijn goed
Maar mijn is toch het beste schoon ik soms slapen moet
Op hooi en strooi in ene stal, dan heb ik kost voor niemendal!
Ter liere lom ter la!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been
ju ju ju ju ju ju!
De oudst bekende schriftelijke versie van het lied staat in de derde druk van het liedboek van de Vino Caser, ook wel De Amsterdamse Pakhuis Vreugt genoemd, uit 1783. De Vino Caser was een loods in Amsterdam, waar jongeren bij elkaar kwamen om onder het genot van een drankje liedjes te zingen. De intentie daarbij was zonder enige twijfel het op een ontspannen manier ontmoeten van een mogelijke huwelijkspartner. Vino Caser betekent letterlijk De Wijnbak, maar caser is ook Spaans voor trouwen. De eerste druk van de Vino Caser, waarin het lied overigens niet wordt vermeld, presenteert zich als:
De Zingende Schaare-Slyper
Komt Vrienden al te zamen, En hoord mijn Liedje aen,
Ik hoef mijn niet te schamen, Dat ik dit Zingen gaen:
´t Is hoe dat ik Slyp Schaer en Mes, Voor alle Menschen en Cares.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
So lang mijn Steen kan slypen, Soo win ik Munt en Kruis;
´k En hoor geen Kinders pijpen, Van honger in mijn huis:
Zy en hebben geen ongemak, Te gaen al met den Bedelsak.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Ik neem het al in danke, Dat hier komt by geval,
Al waer het maer een blanke, Dat ik verdienen zal:
Twee Oortjes voor een roestig mes, Een elszie ook een Oortjen is.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Laet de Wevers maar weven, Tot dat zy worden flouw,
´t Is veel voor die kan geven, Twaelf stuyvers aen zijn Vrouw;
Ik winne met mijn Slyp-steen, Dikwils op een uur alleen.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Den Smit moet lastig werken, Geduurig aen het vier,
Hy mag hem niet versterken, Al met een potjen Bier;
Uit Oorsaek van hun klein gewin, Maer daer speel ik zoo dikwils in.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Den Mulder die wind veele, Maer krygt het met zijn schep,
Den Bakker kan ook steele, Want die houd ook een knyp;
Maer ik met mijn Slyp-steen gezeid, Win Geld al in Regtveerdigheid.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Den Kleeremaker maekt figure, Al voor tien stuivers daegs,
Als de Winter is voor de deure, Dan wort hy haest gekraekt,
Den Winter en ontsien ik niet, Mits elk my iet tot Slypen biet.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Den Schoenmakers tempeesten, Al voor een klein gewin,
Slaen op hun Pik en Leesten, Nog hebben zy ´t krollen in;
Moet ik van ´t begin der week, Met mijn wagen op de streek.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Ik weet daer nog een Schaerken, Dat moet geslepen zijn,
By ´t huis al van mijn Snaerken, Dat is al winst voor mijn;
Dan gaen ik na huis met plaisier, En gaen drinken een Kanne bier.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Scheeps-Timmerlieden knapen, Uw werk dat gaet thans vink,
Door ´t zwiere en weinig slapen, Soo maekt gy menig bink;
Hoe wel ik ook wel zoen de Meid, Soo drait mijn steen dog op zijn teid.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Huis-Timmerlien behoren, Onder ’t St Josephs Gild,
Uw werk kan veel bekoren, Maer had gy niet gewild;
Dat gy kon het Scharesliep, Ik weet dat gy nooit leeg en liep.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
De Metselaers dat weetje, Die leggen veel op ’t dak,
De Baes kykt door een spleetje, Maer dan krijgt Jan de zak:
Dog ik zie niemand na het Oog; Ik ben mijn eigen Baes en Voogt.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
De Drukkers losse zielen, Die drukken al wat veel,
Het meest dat zy verdienen, Dat drinkense door de Keel:
Want veel die dragen Lap op Lap, Daer ik altoos ben even knap.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Chirurgijns ziet men loopen, Te schrapen menig baerd,
Geen brood konnense koopen, soo ik ‘er niet en waer,
Want ik moet slijpen haer mes fijn, Lancette in ’t groot en klijn.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Wat dunkt u van de Dellen, Die lijken Heeren groot,
Maer wilt de zwier niet tellen, Het is al om ’t Brood:
Zy Kappen de Dames mooi in ’t Haer, Maer ’t meest fatzoen dat maekt de Schaer.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
De Slagers grote bollen, Als zy zijn in de Hal,
Het meest zy mogen dollen, Maer dat is ook het al:
Want sleep in niet haer Messen fijn, Hoe kregen zy het Beest dan klijn?
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
De Naeysters gaen uit naeyen, En dat voor een klein Geld,
Te maken Jak, Cabaye, Of anders wat verstelt;
Dog maekte ik niet scharp de Schaer, Zy raekte onder de Luy nooit klaer.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Ik Slyp ook wel mijn Mesje, Al by een Lieve Meid,
Die wel houd van een klesje, Dog maer in stilligheid;
Zy laten ’t mijn ook soo graeg doen, En doen het zagjes met fatsoen.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Diamant slypers ligte quanten, Wat dunkt u van die lien,
Zy sliepe Diamanten, En dat ook met een Stien,
Maer de Meid gaet met het gewin, Daer ik mijn bien voer na mijn zin.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
De Lied-Zangers die lopen, En dat van Mart tot Mart,
Om Liedjes te Verkopen, En schreyen als een hart;
Om klein gewin blyf in d’ Stad, Ik roep Schaeresliep, dan win ik wat.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Ik zegge voor het Leste, Veel Ambachten zijn goed,
Maer ’t mijne is ’t alderbeste, Schoon dat ik veeltijds moet:
Slapen in Hooy en Strooy in Stal, ‘k Heb de Kost voor niemendal.
Tiereliere, Tierela,
Van Linksom, Regtsom drait mijn Steen
door ´t roeren al van mijn Been.
Hoewel de Vino Caser de oudst bekende schriftelijke versie van De Scheresliep is, is het lied zelf vermoedelijk ouder. Uit ongeveer dezelfde tijd dateert Het Nieuw Vermakelyke Dans-School, een liedboek uit Rotterdam. Ook hierin wordt het lied vermeld, zij het met enkele summiere afwijkingen, zodat het lied niet uit de Vino Caser overgenomen lijkt te zijn. Dit lijkt er derhalve op te wijzen dat het lied op dat moment al algemeen bekend was. Bovendien bevat het liedboek een ander lied dat mogelijk is afgeleid van De Scheresliep, maar daar waarschijnlijk een voorloper van is. Het lied heeft een tekst die dubbelzinnig kan worden opgevat en wordt op dezelfde melodie gezongen.
Vermakelyke Samenspraek, tusschen den jongen Slyper Jaco, en juffrouw de vermaerde Naeister Bello
note: in de vijfde strofe ontbreekt een regel. Dit is of de vijfde of de zesde regel.
©Bert van Zantwijk
Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.