Het islamitisch jaar volgt de Koran, die aangeeft dat de zon en de maan door Allah zijn geschapen en dat de maan de tijdmaat aangeeft. De islamitische kalender is daarom een maankalender, waarbij het begin van de maand wordt bepaald door de geboorte van de nieuwe maan. Het islamitisch jaar kent twaalf maanden die gebaseerd zijn op deze maancyclus. Elke maand begint bij zonsondergang op de eerste dag dat de nieuwe maan visueel wordt waargenomen. De overige dagen beginnen ook bij zonsondergang, zodat een islamitische dag op de Gregoriaanse kalender altijd ’s avonds begint en de volgende dag ook weer ’s avonds eindigt. Omdat de maancyclus 29,53 dagen duurt, heeft een islamitische maand soms 29 en soms 30 dagen. Een gewoon jaar telt zes maanden met 29 dagen en zes maanden met 30 dagen, samen 354 dagen. In elke cyclus van 30 jaar zijn er elf schrikkeljaren, waarin de laatste maand geen 29 maar 30 dagen telt en het jaar derhalve een dag meer heeft en 355 dagen telt. Een islamitisch jaar telt hierdoor gemiddeld 354,36 dagen, elf dagen minder dan de Gregoriaanse zonnekalender. Het eerste jaar van de islamitische jaartelling viel deels in het westerse jaar 622 en deels in het jaar 623. De islamitische kalender loopt echter elk jaar tien of elf dagen in op de Gregoriaanse kalender. In sommige landen, zoals Saoedi-Arabië, is de islamitische kalender de officiële kalender, de meeste landen hanteren echter net als wij de Gregoriaanse kalender en gebruiken de islamitische kalender alleen voor religieuze doelen.

De twaalfde en laatste maand van de islamitische kalender heet Dhû al-Hijja of fonetisch Dhoe al-Hidzjah. De naam wordt doorgaans afgekort tot Hijja. In het Turks wordt de maand Zilhicce genoemd. Het is de maand van de bedevaart en een van de vier maanden waarin het verboden is om oorlog te voeren of wreedheden te begaan. Elke gezonde moslim met voldoende geld dient tenminste één keer in het leven een bedevaart, in het Arabisch hadj geheten, te maken. Dat is een van de vijf zuilen van de Koran en die verplichting geldt voor zowel mannen als vrouwen. Jaarlijks nemen ongeveer twee miljoen mensen deel aan de hadj, die plaatsvindt van 8 Hijja tot 12 Hijja. De Hadj wordt omschreven als fysieke uitdagingen (body), het bewust uitvoeren van voorgeschreven handelingen (mind) en het gevoel volledig onderworpen te zijn aan de wil van Allah (soul). Het is zowel een fysieke reis naar Mekka als een innerlijke reis van het hoofd en de ziel naar de Ka’aba.

Onderdeel van de bedevaart is de Jamrah, de rituele steniging van de duivel die Ibrahim zou hebben proberen te verleiden om geen gehoor te geven aan het verzoek van God om te offeren wat hem het dierbaarst was. Ibrahim meende dat God daarbij doelde op zijn zoon Ismail, die toen zeven jaar was. Ibrahim was wanhopig, maar zijn liefde voor God won en hij was bereid om Ismail te offeren. Hij vroeg zijn zoon mee op jacht, maar verzweeg wat hij van plan was. Ze gingen op weg naar Mina en Ismail huppelde vrolijk voor Ibrahim en Hagar uit. Opeens verscheen de duivel die aan Ibrahim vroeg: ‘Wat ben jij voor een vader dat je je eigen zoon gaat offeren?’ Ibrahim antwoordde: ‘Ik heb dit bevel gekregen van de Almachtige God, die alles weet.’ Daarna vertelde de duivel de ware reden van de reis aan Hagar, die antwoordde dat Ibrahim de wil van God moest gehoorzamen. Tot slot wendde de duivel zich tot Ismail, die antwoordde dat een bevel van God moest worden uitgevoerd. Toen Ibrahim zijn mes pakte en de keel van Ismail wilde doorsnijden, weigerde het mes. Opeens verscheen de engel Djibriel die vertelde dat God geen mensenoffer wilde, maar wel absolute gehoorzaamheid eiste en dat Ibrahim de beproeving had doorstaan. In plaats van zijn zoon mocht Ibrahim een ram offeren. Het verhaal is ook bekend in de Bijbel, waar Ibrahim de naam Abraham heeft. Belangrijk verschil is dat hier Ishaq (Isaak), de stamvader van het Joodse volk, de zoon is die door Abraham geofferd moet worden.

Na de Jamrah keren de bedevaartgangers terug naar de grote moskee van Mekka. Hier doet men de Tawaaf ul-Ifaadah. Daarbij loopt men onder het uitspreken van smeekbeden zeven keer tegen de richting van de klok om de Ka’aba heen. De Ka’aba wordt ook wel Bayt Allah genoemd, het huis van God. Daarmee is de Hadj voltooid. Daarna wordt Eid al-Adha gevierd, het driedaagse Offerfeest, dat ook wel het grote feest of het Slachtfeest wordt genoemd en in Nederland en België soms wordt aangeduid als het Schapenfeest. Het feest wordt gelijktijdig ook door moslims elders in de wereld gevierd. De dag voor het Offerfeest bevonden de bedevaartgangers zich op de Vlakte van Arafat. Hier werd het laatste deel van de Koran aan Mohammed geopenbaard. Vanaf de berg Arafat hield Mohammed bovendien zijn laatste preek tijdens de zogenaamde ‘vaarwel-bedevaart’, kort voor zijn dood. De Vlakte van Arafat wordt daarom beschouwd als de perfecte plek voor bezinning en het verblijf op de vlakte wordt gezien als het hoogtepunt van de Hadj en als een voorproefje op de Dag des Oordeels. Op deze dag hebben de moslims elders in de wereld gevast en gebeden.

Op Eid al-Adha, kleedt elke moslim zich zo netjes mogelijk aan, liefst in nieuwe kleren. Er volgt een extra gezamenlijk gebed, gevolgd door een khutbah (preek) van de imam. Daarna wordt door iedere moslim die het zich kan veroorloven een offerdier geslacht. Dit verwijst naar de beproeving van Ibrahim en moet de moslims er aan herinneren dat zij bereid dienen te zijn om alles op te offeren voor God. In islamitische landen slacht men schapen, geiten, koeien, ossen, buffels en kamelen. In familiekring wordt het dier door de oudste man gedood. Het is een eer om dit te mogen doen, omdat hiermee het offer van Ibrahim aan God wordt uitgebeeld. De man zegt de Bismallah, waarmee hij de slacht opdraagt aan God, en doodt het dier door met een vlijmscherp mes de keel door te snijden, om het dier niet onnodig te laten lijden. Daarna wordt het dier met de kop richting Mekka geplaatst en dhabiha geslacht, zodat het rein is voor consumptie. Het vlees wordt verdeeld in drie stukken. Eén deel is voor de familie, een deel is voor buren, vrienden of bezoekers en een deel is voor de armen.

In Mekka, waar de bedevaartgangers zich bevinden, zijn door de stad een groot aantal professionele slachters aangesteld om alles in goede banen te kunnen leiden. Hier worden zoveel dieren geofferd dat sprake zou zijn van verspilling. De hadj-autoriteiten zorgen er daarom voor dat al het overtollige vlees wordt ingevroren en gedoneerd aan behoeftigen. Na het offerfeest doen de pelgrims voor de laatste keer een Tawaaf. Dit is de Tawaaf al-Wadaa of de afscheidsrondgang, waarmee wordt aangegeven dat de Hadj is volbracht en men Mekka zal gaan verlaten. Wie deze Tawaaf achterwege laat, is verplicht om een offerdier te slachten dat gelijk is aan het offerdier van het Slachtfeest.

In Nederland en België wordt tijdens het Offerfeest doorgaans een schaap of een lam geofferd. Het feest wordt daarom ook wel het Schapenfeest genoemd. Het is tegenwoordig niet meer toegestaan om zelf te slachten. Het rituele slachten dient te gebeuren door professionele slachters in een door de gemeente aangewezen slachthuis. Toch levert dit nog vaak heftige discussies op over het dierenwelzijn. In Nederland moet een dier dat geslacht wordt voor het doden bewusteloos worden gemaakt, maar hierop wordt een uitzondering gemaakt voor slachten volgens de joodse of islamitische regelgeving. Een verbod op ritueel slachten, zoals voorgesteld door de Partij voor de Dieren, werd door de Eerste Kamer afgewezen omdat dit in strijd zou zijn met de vrijheid van godsdienst. In 2017 is in een convenant afgesproken dat de offerdieren alsnog een bedwelming krijgen als ze binnen veertig seconden na het aansnijden het bewustzijn nog niet hebben verloren. Deze regelgeving is ingegaan op 1 januari 2018. Moslims en joden maken zich nu zorgen dat sommige offerdieren hierdoor niet meer halal of koosjer zijn. In België is onverdoofd slachten sinds 2019 verboden.

Moslims die veganistisch of vegetarisch zijn hoeven overigens geen dier te slachten. Zij kunnen het Offerfeest vieren zonder vlees. Het feest gaat niet om het offeren van een dier, maar om het brengen van een persoonlijk offer en het delen van bezit met mensen die minder hebben. In de tijd van de profeet waren dieren het meest waardevolle bezit, maar de tijden zijn veranderd. Zij schenken daarom vaak manden met groenten en fruit of bijvoorbeeld geld of kleding aan familie en buren of aan dak- en thuislozen. Net als bij Eid al-Fitr, het Suikerfeest na afloop van de Ramadan, wordt tijdens het Offerfeest een bezoek gebracht aan familie en vrienden en wordt gezamenlijk gegeten.


Dit artikel is eerder geplaatst als onderdeel van het artikel


©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.