Aan dit artikel wordt momenteel gewerkt.
In 1850 verscheen het prentenboekje ‘Sint Nikolaas en zijn Knecht‘ van de Amsterdamse onderwijzer en dichter Jan Schenkman. Het wordt beschouwd als het eerste kinderboek waarin alle onderdelen van het Sinterklaasfeest in woord en beeld bij elkaar zijn gebracht. De tekst bij de prenten is op rijm. De tekst van de eerste pagina is in 1912 uitgebreid en door H.A. Almoes op de muziek gezet van het Duitse voorjaarsliedje ‘Im Märzen der Bauer‘. Dit kennen wij nu als de eerste strofe van het liedje ‘Zie ginds komt de stoomboot’. De knecht van Sint Nicolaas blijft in het boekje naamloos, maar hij wordt afgebeeld als een negroïde man in een witte harembroek met wit hemd en een bolero. In 1855 zal hij in een latere editie van het boek de kleding van een Spaanse page krijgen.

Jan Schenkman werd geboren op 1 oktober 1806 te Amsterdam als enig kind van molenaarsknecht Gerrit Schenkman en zijn vrouw Geesje van den Bosch. Op 15 oktober 1806 werd hij Nederlands Hervormd gedoopt in de Zuiderkerk in Amsterdam. Het gezin woonde op de Anjeliersgracht 413 in de Jordaan in Amsterdam. De Jordaan was destijds de armste en dichtstbevolkte buurt van Amsterdam. De Anjeliersgracht was een smalle straat met volkshuisjes, sloppen en sleuven, langs een vervuilde en stinkende gracht die als open riool diende. In 1861 werd de Anjeliersgracht gedempt en de daardoor ontstane bredere straat kreeg in 1862 de naam Westerstraat.
Op 8 juni 1821 overleed vader Gerrit Schenkman. Jan Schenkman was toen veertien jaar oud. Het is niet bekend hoe het Jan en zijn moeder in de daaropvolgende jaren is vergaan. Mogelijk heeft moeder Geesje een werkhuisje gevonden en heeft Jan enige jaren ergens als knecht gewerkt om zijn moeder financieel te steunen en verkregen ze daarnaast armenzorg van de kerk. Het is echter ook mogelijk dat moeder Geesje armenzorg heeft ontvangen en dat Jan als minderjarige in het Diaconieweeshuis aan de Lauriergracht is geplaatst. Hier kregen de kinderen dagelijks “onderrigt in ‘t leezen, schryven en rekenen; de noodzakeleykste regelen der nederduitsche taal, de algemeene begrippen der christelyken godsdienst en zedenkunde, de voornaamste inhoud der geschiedenis en zoo veel mogelyk, van de staatsgesteldheid van dit land en andere nuttige kundigheden“. Hadden de weesjongens de school doorlopen, dan werden zij als werkjongens bij ambachtslieden in de leer gedaan, meestal bij een smid of timmerman. Er zijn echter ook leerjongen-overeenkomsten gevonden met slagers, behangers, kleermakers, instrumentenmakers, kantoorbediendes en boekbinders. Het geld dat ze verdienden, ging uiteraard naar ’t gesticht.

Het is aannemelijk dat Jan Schenkman het traject heeft doorlopen van onderricht in het Diaconieweeshuis, gevolgd door een aanstelling als leerjongen op een kantoor. In elk geval komt hij in 1828 weer in beeld als hij meedingt naar de functie van onderwijzer op een van de twaalf armenscholen in Amsterdam. Tot 1806 waren er geen speciale vaardigheden vereist om onderwijzer te worden. In de tijd van Jan Schenkman was er weliswaar al een kweekschool in Amsterdam, maar dat was geen verplichting om les te mogen geven. De kandidaten dienden wel een bekwaamheidstoets af te leggen. De schoolwet van 1806 kende een onderwijzersakte op vier niveaus. De 4de of laagste rang eiste redelijke kennis van lezen, schrijven en rekenen en enige aanleg voor het beroep. De 3e rang bezitten betekende behoorlijke kennis hebben van de Nederlandse taal. Kandidaten voor de 2e rang werden ook ondervraagd over aardrijkskunde en geschiedenis. Voor de 1e rang bevatte de examenstof bovendien wiskunde en natuurlijke historie (biologie). Huisonderwijzers konden een aparte akte halen met minder kwalificatie-eisen, evenals onderwijzeressen aan meisjesscholen. De 1e rang mocht slechts bij uitzondering aan de meest capabele en meest ervaren onderwijzers worden toegekend.
In het register van de Amsterdamse schoolcommissie over de periode november 1824 – december 1835 staat op 15 oktober 1828 vermeld dat Jan Schenkman zich heeft aangemeld voor een vergelijkend examen ter vervulling van de opengestelde onderwijzersplaatsen van bijzondere scholen van de 2e klasse binnen de stad. Het examen vond plaats op 30 maart 1829 en Jan Schenkman behaalde de 2e rang. Dit was de meest gangbare rang en tevens de rang die benodigd was om aangesteld te kunnen worden op een armenschool in Amsterdam. Onderwijzers met een 3e of 4e rang waren vooral werkzaam op plattelandsscholen. Jan Schenkman werd op 22-jarige leeftijd aangesteld als onderwijzer op de armenschool op de Anjeliersgracht. Hij wordt in diverse publicaties beschreven als een onderwijzer, voor wie de pedagogische aspecten van het onderwijs belangrijker waren dan wat er geleerd werd aan rekenen en taal. Kinderen moesten vooral zoet zijn, opletten en discipline hebben. Ook dit zou kunnen duiden op een scholing in het Diaconieweeshuis, waar dezelfde regels werden gehanteerd. De woorden die de Amsterdamse onderwijzer Pieter van Afferden driehonderd jaar eerder sprak waren aan Jan Schenkman en zijn tijdgenoten niet besteed: ‘De stok mag nooit aanvullen wat aan ’s meesters lesgeven ontbreekt‘.

In veel biografieën staat vermeld dat Jan Schenkman hoofdonderwijzer was, maar dit lijkt me niet juist. Op 29 augustus 1832 trouwde Jan Schenkman met Elisabeth Alida Cuke. In de huwelijksakte staat als beroep ‘schoolhouder‘ vermeld. Op 9 maart 1838 treedt Schenkman op als executeur voor de weduwe van Hermanus Augustus Jelgershuis. In deze akte heet hij ‘schoolhouder op de Anjelierengracht’. Een jaar later werden de Amsterdamse scholen, waaronder de 12 stadsarmenscholen, bezocht door hoofdinspecteur Mr. Henricus Wijnbeek en schoolopziener J. Tesseidre de l’Ange. In het hieruit volgende ‘Verslag van den staat der lagere scholen in Noord-Holland‘ werden alle hoofdonderwijzers van de scholen benoemd, maar Jan Schenkman komt in de lijst niet voor. De vrouw van Jan Schenkman overleed in 1842 en Jan bleef achter met vier jonge kinderen. Hij hertrouwde op 13 juni 1844 met de 24-jarige Anna Maria Elisabeth Endters, met wie hij vijf kinderen kreeg. In de huwelijksakte van dit tweede huwelijk staat als beroep ‘onderwijzer‘ vermeld. Dit zou kunnen betekenen dat Jan Schenkman reeds op zijn 25ste hoofdonderwijzer was, maar zeven jaar later een stap terug heeft moeten zetten naar de functie van onderwijzer. Mogelijk was Jan Schenkman werkzaam op een Diaconieschool, een kleine private protestantse armenschool die werd bekostigd door de diaconie, en was hij tot 1839 de enige onderwijzer. Aannemelijker is echter dat met ‘schoolhouder‘ een huisonderwijzer werd bedoeld. Het beroep van onderwijzer stond laag aangeschreven en werd slecht betaald. Het zou nog tot 1857 duren voordat onderwijzers een gegarandeerd salaris en een pensioenregeling zouden krijgen. Het is daarom aannemelijk dat Jan Schenkman, die een gezin met kleine kinderen te voeden had, buiten schooltijd op zijn woonadres bijles gaf om zijn schamele inkomen aan te vullen. De verwarring is dan mogelijk ontstaan omdat zowel het woonadres van Schenkman als de armenschool waar hij werkzaam was zich op de Anjeliersgracht bevonden.
Jan Schenkman was lid van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. ’t Nut is een maatschappij die zich bezighoudt met zaken die het algemeen belang dienen, zoals onderwijs, ontwikkeling en maatschappelijke discussie, en zag en ziet zichzelf vooral als een instelling voor de ontwikkeling van het achtergestelde lagere volk. Na de economische malaise van de inlijving bij Frankrijk had Nederland in de jaren ’20 en ’30 een periode van structurele economische groei gekend. Vanaf 1843 ging Nederland echter gebukt onder een economische crisis en heerste er latente onvrede onder de lagere klasse. Tussen 1845 en 1847 sloeg de economische crisis toe in heel Europa met massale werkloosheid en hoge voedselprijzen tot gevolg. Het zou in 1848 in meerdere landen leiden tot een revolutie. In Nederland kwam het niet zo ver, maar op 24 maart 1848 verzamelden zich wel enkele duizenden arbeiders op de Dam om te protesteren. Ook Jan Schenkman was bij de demonstratie aanwezig en dit zou hem lelijk gaan opbreken. Het protest liep volledig uit de hand. De ruiten van de woning van de burgemeester werden ingegooid en winkels van vermogende Amsterdammers werden vernield. Om drie uur in de middag veegde de cavalerie de Dam schoon en kwam een einde aan het tumult. Jan Schenkman zou in 1849 wegens zijn deelname aan Het Damoproer worden ontslagen als onderwijzer..

Hij stond nu bekend als een radicaal en zou om die reden nooit meer in aanmerking komen voor een betrekking als onderwijzer. Om de kost te verdienen ging Jan Schenkman zich aanbieden als gelegenheidsdichter. Waarschijnlijk zal zijn voornaamste werk hebben bestaan uit het op bestelling leveren van gedichten voor bruiloften en andere feestelijke gelegenheden aan particulieren, maar hij werd ook regelmatig ingehuurd door de Amsterdamse uitgeverij ‘G. Theod. Bom‘ om tegen een vergoeding van 10 cent per regel kinderprenten te voorzien van een begeleidende tekst. Jan Schenkman pakte alles aan om zijn rijmelarijen te gelde te maken. Hij schreef begeleidende teksten bij enkele bij Bom verschenen tafelspellen, maakte losse bladen met rijmpjes, die door banketbakkers werden ingevouwen bij pistaches en kozakken, schreef versjes voor kermiswensen bij illustraties van Jacobus W.A. Hilverdink, de vaste illustrator van Bom, en fabriceerde zelfs rijmpjes en spreuken op de binnenkant van de verpakking van ambachtelijke snoepjes (ulevellen).
Vanaf 1850 verschenen er ook prentenboekjes met teksten van Jan Schenkman bij illustraties die vermoedelijk door Hilverdink waren gemaakt en boekjes met prenten van Hilverdink, waarbij de begeleidende gedichten vermoedelijk door Schenkman waren gemaakt. Het waren doorgaans dunne kinderboekjes in kwartoformaat, waarin 16 prenten stonden die begeleid werden door 12-regelige verzen. Uitgever Gerrit Bom vond het kennelijk niet nodig om beide namen in de prentenboekjes te vermelden. Het is aannemelijk dat hij de naam van de schrijver vermeldde als de prenten waren gemaakt bij eerder gemaakte teksten en de naam van de illustrator als de teksten waren geschreven bij eerder gemaakte prenten. Een van de eerste prentenboekjes waarin de naam van Jan Schenkman werd vermeld was ‘Sint Nikolaas en zijn Knecht‘, uitgegeven in 1850.


Jeugdige vriendjes! gaat vrolijk en blij,
Hier in dit boekje de prentjes beschouwen;
Leest er de versjes al lagchende bij,
(Immers dit kunt gij, zoo als wij vertrouwen.)
Ziet hoe Sint Niklaas zijn leven soms waagt,
Om u genoegen en vreugde te geven.
O, dat gij altijd zóó deugdzaam mogt leven,
Dat hij zich nimmer die moeite beklaagt.
J. S.
Aankomst van Sint Nikolaas.
Zie, ginds komt de Stoomboot
Uit Spanje weêr aan;
Zij brengt ons Sint Niklaas,
Ik zie hem reeds staan!
Hoe huppelt zijn paardje
Het dek op en neêr,
Hoe waaijen de wimpels
Al heen en al weêr!
Zijn knecht staat te lagchen,
En wenkt ons reeds toe:
„Wie zoet is krijgt lekkers,
Wie stout was—een roê.”

Plegtige intogt van Sint Nikolaas.
Daar rijdt hij de stad door,
Op ’t prachtigst gekleed;
Zijn knecht draagt de geldkist
O, zie hoe hij zweet.
Het regent er bloemen,
Elk jubelt en juicht,
Terwijl zich Sint Niklaas
Op ’t vriendelijkst buigt.
Één echter verschuilt zich,
En tracht hem te ontvliên,
’t Is willem, een domoor,
Maar ’t wordt ras gezien.

St. Nikolaas bij den Banketbakker.
Wat heerlijke Poppen!
Wat keurig banket
Staat hier voor de glazen,
Zoo sierlijk en net!
Wie trad er naar binnen?
O, gluur door die ruit!
De Bisschop koopt alles;
Zijn knecht draagt het uit.
’t Zijn zakken vol lekkers,
En koeken er bij;
O, kreeg ik er ééntje
Wat was ik dan blij!

St. Nikolaas in den Boekwinkel.
Wel hoe! kwam Sint Niklaas
Zoo waar nu weêr hier,
Om boekjes te koopen?
Dat doet mij pleizier;
Want zie, dat ’s nog beter
Dan koek of banket;
Een boekje met prentjes
Geeft jaren lang pret.
O, vond ik er morgen
Maar een in mijn schoen!
’k Gaf hem en zijn knecht dan
Een hand en een zoen.

St. Nikolaas op den Schoorsteen.
O, zie eens naar boven!
Maar schrik er niet van.
Wat ziet ge op dien schoorsteen?
Een paard en een’ man!
Ja zeker, hij is het!
Zijn knecht staat er bij;
Hij gluurt naar beneden,
Misschien wel naar mij!
Ik groet u, Sint Niklaas!
Houd vrij mij in ’t oog,
Graag kwam ik eens bij u,
Maar ’t dak is zoo hoog.

St. Nikolaas luistert aan de Deur.
Wie gluurt daar door ’t reetje?
De deur is niet digt!
’t Is Niklaas, die luistert
Wat ieder verrigt.
Wie traag is in ’t leeren,
Of stout is of boos,
Sint Niklaas hoort alles,
Hij luistert altoos!
Hem kan men niet foppen,
Geloof mij opregt,
Wat hij niet gezien heeft,
Vertelt hem zijn knecht.

St. Nikolaas houdt Boek.
Sint Niklaas, de Bisschop,
Schrijft hier in zijn boek,
Al wat hij gehoord heeft
Bij ’t jaarlijksch bezoek.
Wie zoet was of stout was,
Hij voegt het er bij;
Wat zou hij wel schrijven
Van u en van mij?—
O, vraag het zijn knecht eens,
Die maakt toch dit jaar.
Voor al, wie niet stout was,
De zakjes weêr klaar.

St. Nikolaas op Strooiavond.
Het leeft in den schoorsteen,
Hoor, hoor dat geraas!
Hoe rollen hier de app’len,
’t Is vast Sint Niklaas!
Maar neen … ’t Is zijn knechtje,
Dat zwart is van kleur;
Want ginds staat de Bisschop,
Voor de opene deur.
Zing spoedig een liedje,
Zie, zie, hoe hij gooit!
Hoe harder wij zingen,
Hoe ruimer hij strooit.

St. Nikolaas in de School.
Wel meester! hoe gaat het
Met mina en koo?
Ja waarde Sint Niklaas!
Dat is maar, zóó, zóó!
Verdienen ze een prijsje
Of zijn zij ’t niet waard?
Zij zijn als al de and’ren,
Wat vrolijk van aard.
Welnu dan, wie stil is
En vlijtig hier leert,
Ziet, als ik terug kom,
Een prijs zich vereerd.

St. Nikolaas in de Kinderkamer.
Een tafel vol speelgoed!
Wie had dit verwacht?
Nog nooit heeft Sint Niklaas
Zóó ruim ons bedacht.
Een zak Chocolaadjes!
Een mand vol banket!
Vier boeken met prentjes,
Zoo keurig en net!
En dan nog voor ieder
Een letter er bij!
O, was ieder kind, zoo
Gelukkig als wij!

St. Nikolaas bij Grootmama.
Wel Grootma, wel Grootma!
Kijk, dat vind ik mooi!
Een tafel vol lekkers,
En dat voor wat hooi!
Hoe klein was mijn schoentje,
Hoe groot dit present!
En dan nog een boekje,
Een doos, en een prent!
Wel Grootma, wel Grootma!
O geef mij een zoen!
Ik breng, na een jaartje,
Op nieuw u mijn schoen.

St. Nikolaas bij een Rijk Kind.
Sint Niklaas! kom binnen,
Wat moois brengt gij mee?
Graag had ik een boekje!.…
Ik schenk u er twee.
Het een zal u leeren,
Dat Godsvrucht en deugd
Meer waard zijn dan schatten,
De bron zijn van vreugd.
Het tweede toont klaar u,
Wat vreugd men geniet,
Zoo men van zijn’ rijkdom
Ook d’ armen iets biedt.

St. Nikolaas bij een’ Snoeper.
De trommel is vol nog!
Geen mensch, die mij ziet;
Dus spoedig een koekje,
Dat mist men toch niet.
Help! Hemel, wat is dat,
Wie grijpt mij bij ’t oor?
O wee! ’t is Sint Niklaas,
Hoe raak ik er door!
Ach, Bisschop van Spanje!
Ach, laat mij maar gaan,
’k Zal nooit aan den trommel
Mijn handen weêr slaan.

St. Nikolaas bij een Arm Kind.
Wel is het Sint Niklaas,
Maar ach! niet voor mij!
Vast gaat hij ons hutje
Stilzwijgend voorbij!
O, mogt hij er komen,
Dan kreeg ik toch iets!
Elk krijgt wat van avond,
Maar ik, helaas niets!
’k Ben arm! … maar wat zie ik?
Een pop van taai taai!
O foei!—en ik morde!
Neen, dat was niet fraai!

St. Nikolaas bij Stoute Kinderen.
Ei, ei, die Sint Niklaas
Is lang na niet mak!
Daar stopt hij twee knaapjes
Pardoes in zijn zak.
’t Is loon vast naar werken,
En rijklijk verdiend.
Hij straft niet graag kindren,
Maar is hun een vriend.
O Bisschop! vergeef hun
Deez’ enkelen keer,
Schenk, schenk hun genade,
Zij doen het nooit weêr!

St. Nikolaas vertrekt.
Sint Niklaas vertrekt weêr!
Gebruik slechts uw oog,
Daar stijgt hij op ’t paardje
Per Luchtbal omhoog.
Zijn knecht zit in ’t schuitje,
Maar rilt als een blad;
’k Wed dat hij veel liever
In ’t Stoomschip weer zat!
De Bisschop lacht hartlijk,
En vreest geen gevaar;
Maar groet nog zijn vriendjes,
Tot ’t volgende jaar.

(Het boek ‘Sint Nikolaas en zijn Knecht’ is ingescand door Jeroen Hellingman voor Project Gutenberg. Het is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn verbeterd.)
Uit het feit dat Schenkman wordt vermeld als de auteur kan worden opgemaakt dat het aannemelijk is dat de versjes eerst zijn geschreven en Hilverdink er pas daarna prentjes bij heeft gemaakt. Het is bovendien waarschijnlijk dat Schenkman zijn versjes, al dan niet in opdracht, naar uitgever Bom heeft gestuurd en dat die de opdracht heeft gegeven aan Hilverdink om er prenten bij te maken. Als het prentenboek het resultaat zou zijn geweest van een samenwerking tussen Schenkman en Hilverdink, zouden beide namen immers in het boek zijn vermeld. Dit betekent ook dat niet Jan Schenkman maar Jacob Hilverdink verantwoordelijk is voor het uiterlijk van Zwarte Piet in het boek. Jan Schenkman heeft het in de versjes alleen over een knecht die zwart is van kleur, maar schrijft niets over zijn uiterlijke kenmerken.
Met de versjes van Jan Schenkman is nog iets bijzonders aan de hand. Kunsthistorica Eugenie Boer-Dirks, afgestudeerd op Zwarte Piet, publiceerde in 1993 in het Volkskundig Bulletin het artikel: ´Nieuw licht op Zwarte Piet, een kunsthistorisch antwoord op de vraag naar de herkomst van Zwarte Piet´. Zij schrijft: ´Het NBLC (Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum) in Den Haag bezit een boekje waarvan de titelpagina verloren is gegaan zodat gegevens over de auteur en de uitgever ontbreken. Met de hand is er in potlood ingeschreven: ´Schenkman, J. Sint Nicolaas en zijn Knecht´. Het is gecatalogiseerd met de datum 1850. Zowel de datum als de toeschrijving lijken mij niet juist. De inhoud komt voor het grootste gedeelte overeen met de inhoud van de hiervoor genoemde Schenkman-druk van 1850. Een belangrijk verschil evenwel is de tekenstijl. De illustraties doen ouderwetser aan en zijn met de hand ingekleurd. De kleding die de figuurtjes dragen, wijst naar het midden van de eerste helft van de negentiende eeuw. Het boekje is een keer opnieuw (waarschijnlijk in verkeerde volgorde) in elkaar gezet en met behulp van krantenpapier geplakt. Op een krantensnipper is het jaartal 1832 te onderscheiden. Mijns inziens ontmoeten we hier de eerste ´Zwarte Piet´. Het is niet aannemelijk dat we met dit boekje Schenkmans ´oerversie´ in handen hebben. Liever houd ik het op een andere auteur van wiens werk Schenkman dankbaar gebruik heeft gemaakt. Tenslotte lagen kwesties als auteursrecht en de eis van oorspronkelijkheid in de vorige eeuw anders dan nu‘. Deze eeuw werd echter in België, in particulier bezit, nog een compleet exemplaar mèt titelpagina gevonden, waarbij ook niet geknoeid is in de volgorde van de bladen. En op die titelpagina staat duidelijk: ‘door J. Schenkman’. Platen en tekst zijn hetzelfde als in het incomplete exemplaar, dat dus wel degelijk de eerste, zij het onvolledige uitgave van Schenkman is.

Jan Schenkman schreef ‘Sint Nikolaas en zijn Knecht‘ dus vermoedelijk al rond 1830, maar het zou de hernieuwde uitgave van 1850 zijn die populair werd bij het publiek en meerdere herdrukken kreeg. ‘Sint Nikolaas en zijn Knecht‘ was het eerste boek waarin het Sinterklaasfeest in chronologische volgorde werd verteld en waarin nieuwe elementen aan het feest werden toegevoegd. Het verhaal begint met de aankomst in Nederland met een stoomboot vanuit Spanje. Voor zover bekend is dit de eerste keer dat sprake is van een georganiseerde aankomst in Nederland. Voorheen was de intocht het eerste wapenfeit. Jan Schenkman introduceerde de stoomboot als het vervoermiddel van Sinterklaas. Een aankomst per boot lag voor de hand, omdat Sint Nicolaas de beschermheilige is van zeevarenden. Stoomboten waren een nieuw verschijnsel in Nederland. De Nederlandse Stoombootmaatschappij, de eerste Nederlandse scheepvaartmaatschappij die zich bediende van stoomboten, werd in 1823 opgericht. De stoomboot was destijds een zeer exclusieve boot die werd gebruikt voor personenvervoer. Waarschijnlijk is dit de reden waarom Jan Schenkman voor een stoomboot heeft gekozen. Sinterklaas was een vermogend man, die het zich uiteraard kon permitteren om van zo’n exclusieve boot gebruik te maken. Aan het eind van het boekje vertrekt Sinterklaas met een luchtballon. Mogelijk heeft Schenkman hierbij laten meewegen dat Sint Nicolaas oorspronkelijk een heilige was die uit de hemel was neergedaald of wilde hij laten zien dat de Sint zonder al zijn (uitgegeven) goud veel lichter was. Aannemelijker is echter dat hij voor een luchtballon heeft gekozen, omdat dit destijds, net als de stoomboot, een nieuwigheid was en een zeer exclusief vervoermiddel. In latere uitgaven van ‘Sint Nikolaas en zijn Knecht‘ zou de luchtballon worden vervangen door een trein.
In veel artikelen staat geschreven dat Jan Schenkman Sinterklaas in 1850 voor het eerst uit Spanje heeft laten komen. Anderen koppelen Spanje aan het lied ‘Sinterklaas Goedheiligman‘, dat in 1810 op een pamflet werd afgedrukt door John Pintard. Daarin wordt Sinterklaas gevraagd om van Amsterdam naar Spanje te gaan om sinaasappels en granaatappels te halen. In 1851 werd het lied tevens afgedrukt in de eerste jaargang van het tijdschrift ‘De Navorscher‘ en het lied werd ook genoemd in het boek ‘Sint Nikolaas-vertellingen voor de Jeugd’ van Cornelis van Schaik uit 1849: ‘En daarop ging hij onder den schoorsteen staan, en zong zoo hard als hij kon: Sint Nikolaas goed heilig man, Trek je beste tabberd an’. In dat boek komt ook de zin voor: ‘Ik heb ’t nog niet vergeten, dat hij mij, verleden jaar, in zijn zak wou stoppen en meênemen naar Spanje.’ Mensen die menen dat Spanje voor het eerst is genoemd in het lied ‘Sinterklaas Goedheiligman‘ denken dat voor Spanje is gekozen omwille van de rijm Spanje – Appeltjes van oranje. De link met Spanje is echter al veel ouder. Jan de Regt (1665-1715) dichtte in 1709 in het boek ‘Sinterklaaszang, aan Filis’ over Sinterklaas: ‘Doe ‘k was een kind, scheen hy my vrind, en gaf my Spaanse klikken, Met nieuwe klootjes, schaats en lint, een prikslee om te prikken.‘ Daar staat uiteraard niet letterlijk dat Sinterklaas uit Spanje komt, maar er wordt wel een link gelegd met een uit Spanje afkomstig cadeau dat van Sinterklaas werd gekregen. Het Sint & Pietengilde vermeldt op haar website een gedicht met de titel ‘Een St. Nikolaas Avond‘ uit 1678 waarin twee keer wordt verwezen naar Spanje. Ook Hendrik van Loghem noemt Spanje in 1825 in een Sinterklaasgedicht. Waarom Sinterklaas uit Spanje komt is niet helemaal duidelijk. Een veelgehoorde uitleg is dat de relieken van Sint Nicolaas sinds 1087 worden bewaard in de Basilica di San Nicola in Bari, dat lange tijd in Spaanse handen was. Persoonlijk denk ik dat een andere verklaring meer voor de hand ligt: Sint Nicolaas is een katholieke heilige. In 1580 werd het katholieke geloof verboden en werden de kerken aan de protestanten overgedragen. De Spaanse koning Filips ll had getracht de hervormers te vervolgen, maar dat had geleid tot een strijd die uiteindelijk door Spanje werd verloren. Het Sinterklaasfeest bleef gewoon gevierd worden, ook door protestant geworden inwoners, maar verplaatste zich van de straat naar de huiskamers. Ik denk dat Sinterklaas uit Spanje komt om te benadrukken dat het Sinterklaasfeest een katholiek feest is.

Dit artikel is nog niet klaar.
Voor het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
- Gutenberg Project – Sint Nikolaas en zijn Knecht – Jeroen Hellingman – Ebook 69396, 20 november 2022;
- Lexicon van de Jeugdliteratuur – Jan Schenkman – Frits Booy, oktober 2001;
- Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw – Jan Schenkman: vermaak zonder nut – P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, 2001;
- Biographisch woordenboek der Nederlanden – Jan Schenkman – A.J. van der Aa, 1878;
- Muizenest – Jan Schenkman – 1 oktober 2017;
- Historiën.nl – Het eerste Sinterklaasboek – Susanne Neutkens;
- De Boekenwereld, jaargang 31 – Het beeldbepalende sinterklaasboek van Jan Schenkman uit 1850 – Frits Booy, 2015;
- Volkskundig Bulletin – Nieuw licht op Zwarte Piet – Eugenie Boer-Dirks, april 1993;
- Bertvanzantwijk.com – Zwarte Piet – Bert van Zantwijk, 29 oktober 2016;
- Bertvanzantwijk.com – Waarom is Zwarte Piet zwart? – Bert van Zantwijk, 11 december 2019;
- Meervoud – Zwarte Piet is Indo-Europees werelderfgoed – Bernard Daelemans, mei 2015;
- Sint en Pietengilde – Zwarte Klaas is Zwarte Piet;
- Ons Amsterdam – De Sint Nicolaas van Jan Schenkman – Eugenie Boer-Dirks, 1995;
- Ons Amsterdam – De zaak Zwarte Piet – Marianne Lamers, 2 november 2009;
- Ons Amsterdam – Amsterdamse vormgevers van Sinterklaas – Marius van Melle, 1 november 2009;
- Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw – Zie, ginds komt de Stoomboot – P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, 2001;
- Allemaal Familie – Het Luthers Diaconie weeshuis in Amsterdam;
- Theobakker.net – De Jordaan, koninkrijk der sloppen – Theo Bakker, 2012;
- Didactief Online – Amsterdam, Anjeliersgracht – Sjoerd Karsten, 04-11-2013;
- Tijdschrift voor Geschiedenis – Waarom Nederland in 1848 geen revolutie kende – Geerten Waling en Niels Ottenheim, 2020;
- Wiardi Beckman Stichting, Wetenschappelijk Bureau voor de Sociaaldemocratie – Het Damoproer – Jos Olsthoorn.
©Bert van Zantwijk
Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.