Manna de Wijs-Mouton (1873 – 1947) was een Haagse beeldend kunstenaar, tekstschrijver en componist. Zij was deels een autodidact. Als kind schreef zij al gedichten en boetseerde ze poppetjes en dierenfiguren van stopverf. Op school deed zij nauwelijks haar best en ook op de Haagse Muziekschool nam zij haar pianolessen niet serieus. Haar moeder was zeer in kunst geïnteresseerd en op haar elfde mocht Manna tekenlessen gaan volgen bij de Haagse Academie van Beeldende Kunsten. Vanaf 1893 volgde zij hier de boetseerklas van beeldhouwer Eugène Lacomblé. In de biografie die Maarten Hell over haar schreef staat vermeld dat zij de opleiding moest afbreken wegens ziekte. Ravian Wettstein, een betachterkleinzoon van Manna, schreef in 2005 in een schoolwerkstuk echter dat zij de opleiding moest verlaten wegens eigenzinnig gedrag en veelvuldig spijbelen. Ravian heeft veel van zijn informatie verkregen via gesprekken met zijn oma, die een kleindochter was van Manna en haar bewust heeft meegemaakt, waardoor ik de bewering van Ravian betrouwbaarder vind.

Archivo:Manna de Wijs-Mouton (links) en enkele van haar wasfiguren.jpg -  Wikipedia, la enciclopedia libre

In 1896 trouwde Manna Mouton met Jean de Wijs en vanaf dat moment was zij huisvrouw. Zij kreeg twee zoons: Jan in 1897 en Marten Arie in 1900. Na de dood van haar echtgenoot in 1913 moest Manna in haar eigen onderhoud en dat van haar kinderen voorzien. Zij begon miniatuur wasfiguren en papierknipsels te maken. Manna de Wijs-Mouton werd al snel internationaal bekend om haar wasfiguren, waarvan zij er zo’n driehonderd maakte. Ze boetseerde met een zelfgemaakt mengsel van bijenwas, waxine, gips en kleurstof, die zij soms afwerkte met bladgoud. Vaak waren het religieuze onderwerpen. Die vielen in de smaak en ze werden zowel in Nederland als in andere landen goed verkocht. Manna begon ook te tekenen en liedjes te schrijven. De liedjes schreef ze in eerste instantie vooral als tijdverdrijf, maar na enige tijd begon ze, hoewel ze geen goede zangeres was, op te treden bij verenigingen. Ze compenseerde haar gebrek aan zangtalent met humor en droeg voor in Haags dialect. Ze werd daarom meer gezien als een cabaretière dan als een zangeres.

Tussen 1914 en 1920 verschenen er acht liedboekjes met teksten en akkoorden van haar hand, elk met de titel ‘Zeven Liedjes‘. ‘Snoepwinkeltje‘ was het zesde lied van de tweede bundel. De liedjes kregen echter pas echt bekendheid toen de destijds zeer bekende zanger en cabaretier Jean-Louis Pisuisse haar liedjes ‘Het Tasje‘ en ‘Snoepwinkeltje‘ in zijn repertoire opnam. Het lied Snoepwinkeltje werd door hem onder meer live uitgevoerd in het Concertgebouw in Amsterdam. Op 26 november 1927 zou Pisuisse op het Rembrandtplein in Amsterdam worden doodgeschoten. Hij trouwde op 16 juli 1927 met Jenny Gilliams, een zangeres uit zijn cabaretgezelschap. Gilliams verbrak daarvoor haar relatie met Tjakko Kuiper, een zanger die eveneens uit het gezelschap van Pisuisse kwam. Kuiper schoot vervolgens zowel Pisuisse als Gilliams dood en pleegde daarna zelfmoord.

Snoepwinkeltje

In de donkere straat
Als het belletje gaat,
Kletst het deurtje al rinkelend open;
Komen in 't kamertje klein
Bij 't lampengeschijn
De kleutertjes binnen geslopen.

En 'n dappere vent,
In zijn knuistje een cent,
Stapt naar voor en blijft grinnikend zwijgen,
Tot de koopvrouw geleerd
Zijn fortuin inspecteert,
En vertelt wat hij daarvoor kan krijgen.

't Is een reep zwarte drop,
Koek met suiker er op,
Een kleurbal, een zuurbal, een wafel,
Een zoethouten stok,
Of 'n kleurige brok,
't Ligt alles bijeen op de tafel.

Als de kapitalist
Zich wat dikwijls vergist,
De koek en de suiker beduimelt,
Scheldt de juffrouw verwoed,
Dat hij 't kost'lijke goed
Met z'n smerige vingers verkruimelt.

De kleuter verbaasd
Dat de juffrouw zo raast,
Smoest stiekem wat met zijn kornuiten;
De keus wordt bepaald
En de kleurbal betaald,
Dan schooien zij slent'rend naar buiten.

In de donkere straat
Waar het troepje nu gaat,
Wordt hevig gewikt en gewogen;
Dan zuigen z'om beurt
Tot de bal is verkleurd,
En hun rijkdom-illusie vervlogen.

In de laatste strofe werd de zin ‘dan zuigen z’om beurt tot de bal is verkleurd‘ al snel gewijzigd in ‘dan ruilen z’om beurt tot de bal is verkleurd‘, omdat er kritiek kwam dat het vies was om de kleurbal van mond tot mond te laten gaan. Een kleurbal, die wij vroeger een toverbal noemden, is een kogelronde zoete bal die is opgebouwd uit meerdere suikerlaagjes die verschillende kleuren hebben. In de mond verandert de snoepbal daarom regelmatig van kleur. Voor de Tweede Wereldoorlog werd ‘Snoepwinkeltje’ veel gezongen op scholen en bij de padvinders. Manna de Wijs-Mouton was in haar tijd een zeer bekende liedschrijfster, hoewel ze zelf haar wasfiguren veel belangrijker vond. Later zouden er ook liedjes van Manna de Wijs-Mouton worden gezongen door onder meer Wim Sonneveld, Jasperina de Jong en Martine Bijl.


Voor de biografie van Manna de Wijs-Mouton heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

  • Werkstuk 6V4 – Manna de Wijs-Mouton – Ravian Wettstein, 2005;
  • Huygens KNAW – Mouton, Maria Anna (1873-1947) – Maarten Hell, 2018.

©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.