Het lied ´Klepperman van elleven´ is vooral na de Tweede Wereldoorlog bekend geworden en wordt sindsdien zo gezongen:
Klepperman van elleven, waar ga je zo laat naartoe?
Naar alle stoute kindertjes en naar de koetjes boe.
En de handjes gaan van klap klap klap,
En de voetjes gaan van stap stap stap.
Klepperman van elleven, waar ga je zo laat naartoe?
Het is een schootliedje. Een klein kind zit op schoot, de volwassene heeft de handen van het kind vast. Bij de eerste, tweede en vijfde regel wordt naar links en naar rechts bewogen. Bij ´en de handjes gaan van klap klap klap´ wordt in de handen geklapt en bij ´en de voetjes gaan van stap stap stap´ beweegt de volwassene de benen op en neer.
Het liedje was voor de oorlog ook al bekend. De oudste geschreven versies dateren uit de periode 1920-1930 en dat komt overeen met de tijd waarin het beroep van ´klepperman´ werd opgeheven. We vinden in die tijd echter meerdere varianten, wat duidt op een langere mondelinge overlevering. De bekendste versie ging zo:
Klepperman van elven, ´t is nog geen middernacht.
Klepperman van elven, ´t is nog geen middernacht.
En de handjes gaan van klap klap klap,
En de voetjes gaan van stap stap stap.
Klepperman van elven, ´t is nog geen middernacht.
In plaats van ´t is nog geen middernacht komen ook ´het is nog genen dag´en ´is het nog genen dag?´ voor.
Een klepperman, klapperman, klapman of klapwaker is een nachtwacht die vroeger alleen of samen met een hoornwaker verantwoordelijk was voor de veiligheid in een dorp of een deel van een stad. In grote steden was er in de vijftiende en zestiende eeuw ook nog de schutterij die ´s nachts de stad bewaakte. In de zeventiende en achttiende eeuw waren er burgerwachten en vanaf de negentiende eeuw werden gewapende veldwachters aangesteld wat uiteindelijk zou leiden tot een politiekorps.
De nachtwachten waren inwoners, die overdag een andere baan hadden. Zij hadden bijvoorbeeld een winkel en verdienden ´s nachts iets bij door als klepperman of als hoornwaker dienst te doen. Zij controleerden of de mensen zich aan de regels hielden. Iemand die zich in het donker op straat begaf diende een lantaarn bij zich te dragen. Ook dienden de deuren van huizen afgesloten te worden en vuren te worden gedoofd. Burgers betaalden vuur-stedengeld. Dit was een belasting op het aantal haarden of schoorstenen in een huis. Inwoners die geen burger waren betaalden sittelgeld, een soort verblijfsvergoeding. Beide belastingen werden gebruikt voor de betaling van de nachtwachten. Als een deur open stond, mocht de nachtwacht het huis betreden om te controleren of alles in orde was. Tom Manders zong hier in zijn rol van Dorus een lied over:
Ik ben de nachtwacht van het Rembrandtplein
Maar niet van Rembrandt van Rijn,
Ik kijk in sloppen en stegen
Bij storm en bij regen
Of d´r inbrekers zijn.
En doet er soms eentje een beetje verdacht,
Dan lever ik hem over aan de 5×8*.
Ik ben de nachtwacht van het Rembrandtplein
Maar niet van Rembrandt van Rijn.
Als iedereen naar bed toe gaat
Ga ik met m´n oude hond op straat
En controleer wel duizend keer
Of er ergens soms een deur open staat.
Dan kijk ik naar het slot
En is dat dan kapot
Dan maak ik om die deur een wijde boog
En roep uit de verte: ´Handen omhoog!´
Ik ben de nachtwacht van het Rembrandtplein
Maar niet van Rembrandt van Rijn,
Ik kijk in sloppen en stegen
Bij storm en bij regen
Of d´r inbrekers zijn.
En doet er soms eentje een beetje verdacht,
Dan lever ik hem over aan de 5×8.
Ik ben de nachtwacht van het Rembrandtplein
Maar niet van Rembrandt van Rijn.
´Is het nou afgelopen met dat geschreeuw midden in de nacht?´
´Oh, dank u, ik ben de nachtwacht van het Rembrandtplein.´
* 5×8 was het noodnummer van de Amsterdamse politie, in 1968 gewijzigd in 6×2.
Een nachtwacht kreeg een kleine vergoeding voor zijn werk. Daarnaast kreeg hij een percentage van de boetes die werden opgelegd naar aanleiding van overtredingen die door hem waren geconstateerd. Kwam een nachtwacht niet opdagen of verscheen hij aangeschoten op zijn dienst, dan kreeg hij een boete en draaide bovendien op voor de kosten van een vervanger.
Een nachtwacht had ook nog taken, die niet werden uitgevoerd door de schutterij, de burgerwacht of de veldwachter. Een van die taken was het bekendmaken van de tijd. Elk heel uur blies de hoornwaker op zijn hoorn. Vervolgens klepperde de klepperman met zijn klap en riep de tijd: ´Elf uur heeft de klok, de klok heeft elf!´. Hiernaar verwijst de tekst ´klepperman van elleven´. In sommige steden moest de klepperman ook de halve uren aangeven. Meestal gaf de klepperman ook het aantal uren aan met zijn klap, voordat hij de tijd omriep: 1x om tien uur, 2x om elf uur, 3x om middernacht, 1x om één uur, 2x om twee uur et cetera. Een klap was een houten plankje met een handgreep en een scharnierende houten klepel, die bij het schudden van de klap op de plank sloeg. Er is overigens geen verband tussen het rondlopen met een klap door een klepperman en het woord ´klaploper´. Dat woord verwees naar leprozen die tot in de zestiende eeuw met een klapspaan of met een ratel hun komst moesten aankondigen, in verband met de besmettelijkheid van hun ziekte. Ik schreef hier al over in het artikel over het lied Klikspaan Boterspaan.
In de dorpen waren de nachtwachten ook verantwoordelijk voor het hoeden van het vee. Voor de negentiende eeuw zal dat niet uitsluitend zijn gegaan om het voorkomen van diefstal van vee, maar ook om het letten op de mogelijke aanwezigheid van wolven die toen nog (en nu weer) in ons land voorkwamen.
Klepperman van elleven, waar ga je zo laat naartoe?
Naar alle stoute kindertjes en naar de koetjes boe.
Een andere taak was het wekken van de mensen die vroeg moesten opstaan. De klepperman had een stok bij zich, waarmee hij bij onraad mocht slaan, maar die hij ook kon gebruiken om op de afgesproken tijd op het raam van de slaapkamer te tikken. Mogelijk verwijst hier de tekst ´het is nog genen dag´ naar. In de steden waren soms ook porders actief, die in opdracht van een werkgever de huizen langs gingen om de werknemers te wekken.
Een speciale taak hadden de nachtwakers met Oud en Nieuw. Even voor middernacht gingen zij naar een centraal plein in hun stadsdeel, waar ook de bewoners naartoe kwamen met bellen of andere artikelen waarmee lawaai kon worden gemaakt. ´Klepperman van elven, ´t is nog geen middernacht´. Van hieruit trok men, de hoornwaker en de klepperman voorop, naar het huis van de burgemeester. Hier kwamen ook de groepen uit andere stadsdelen aan. Om Precies twaalf uur maakte men zoveel mogelijk lawaai. Daarna vertrokken de groepen weer, doorgaans naar een herberg in hun eigen stadsdeel, waar feest werd gevierd.
De volgende morgen mochten de nachtwachten, evenals de lantaarnopstekers, langs de deuren gaan om hun Nieuwjaarswensen over te brengen, waarna zij van de bewoners een geldelijke beloning kregen.
©Bert van Zantwijk
Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.