Aan dit artikel wordt momenteel gewerkt.

 

Het lied, zoals we dat tegenwoordig in Nederland zingen, gaat als volgt:

 

Daar liep een oude vrouw op straat

Jutekei, jutekei, jutekeisasa

En waar die oude vrouw ook liep

Vergat ze haar rode mutsje niet

Jutekei, jutekei, jutekeisasa

Jutekeisasa.

 

Zij had haar rode mutsje op

Jutekei, jutekei, jutekeisasa

En waar die oude vrouw ook liep

Vergat ze haar rode mutsje niet

Jutekei, jutekei, jutekeisasa

Jutekeisasa.

 

In België zingt men op een iets afwijkende melodie:

 

Daar liep een oude vrouw op straat

Jutekei, jutekei, jutekeisasa

Ze had een aardig mutsje op

Jutekei, jutekei, jutekeisasa

Die oude vrouw die bleef niet staan

Jutekei, jutekeisasa

 

Er zijn een groot aantal tekstvarianten bekend. De oudst bekende schriftelijke versies zijn afkomstig uit België, wat het aannemelijk maakt dat het versje daar eerder bekend was dan in Nederland. De afwijkende melodie in Nederland is afkomstig van Herman Broekhuizen (zie ook: Elsje Fiederelsje), die teksten en melodieën van liedjes bewerkte om ze meer toegankelijk te maken voor kleine kinderen. Ook de zin ´jutekei, jutekei, jutekeisasa´ zou van hem afkomstig kunnen zijn. Deze tekst komt voor het eerst voor in de Jaren ´50 in Nederland en is een typische woordkeuze die Herman Broekhuizen zou gebruiken. Voor die tijd luidde de tekst: ´in de kei, in de kei, in de Keizerstraat´.

De Liederenbank van het Meertens Instituut geeft als oudste vindplaats de Collectie Volkseigen, met liedjes die verzameld zijn in de periode 1880-1936. De oudste vindplaats met een duidelijker datering is een liedje uit het tijdschrift Oostvlaamsche Zanten uit 1926, dat afkomstig is uit Wetteren in Oost-Vlaanderen en wordt toegeschreven aan de rozenhoedviering op Sint Pietersdag. Waarschijnlijk is dat versje nog veel ouder, want het wordt genoemd in het boek ´Kwâjonen, lustige folklore mijner guitenjaren´ van Wilfried Broeckaert uit 1925.  Broeckaert is in 1877 in Wetteren geboren, zodat het versje daar rond 1890 al bekend moet zijn geweest. Het versje bestaat uit drie strofen, die niet worden vermeld, en heeft als subtitel ´Het Rosalied´. De tekst vinden we voor het eerst in 1941 in het archief van de VRT, waar veldwerkopnames bewaard worden die Pol Heyns tussen 1936 en 1940 in België heeft gemaakt.

 

Er liep ´n oude vrouw op straat

In de Kei-, in de Kei-, in de Keizerstraat

Ze had ´n aardig mutske op

In de Kei-, in de Keizerstraat

Rozi, Roza, ´k Heb een zusje, ´k heb een zusje

Rozi, Roza, ´k Heb een zusje, Sa Sa!

 

O wat spijt, o wat spijt,

Ik ben mijn zusje kwijt

O wat spijt, o wat spijt,

Ik ben mijn zusje kwijt

Rozi, Roza, Ik heb een ander, ik heb een ander

Rozi, Roza, Ik heb een ander, Sa Sa!

 

Op die brug, op die brug

Vond ik m´n zusje terug

Op die brug, op die brug

Vond ik m´n zusje terug

Rozi, Roza, Ik heb m´n zusje, ik heb m´n zusje

Rozi, Roza, Ik heb m´n zusje, Sa Sa!

 

Deze tekst werd in elk geval gezongen in Wetteren, Ronse, Halle, Kortrijk en Aalst. Het lied is nogmaals beschreven door Marcel Daem in de Oostvlaamsche Zanten van 1946, maar nu is er een tekst toegevoegd.  Na de eerste vier regels volgt:

 

´k Heb mijn zusje verloren

Mijn liefste Rosa

´k Heb mijn zusje verloren

Mijn liefste Rosa.

Daarna wordt vervolgd met Rosie, Rosa et cetera, waarbij opvalt dat de schrijfwijze nu anders is. Ook is de tekst ´Sa Sa!´ gewijzigd in ´Tra la´.

 

Marcel Daem verwijst bij zijn beschrijvingen naar twee bronnen: de studie ´Kinderspelen uit Vlaamsch-België´ van de West-Vlaamschen Onderwijzersbond en het boek ´Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland´ van de folkloristen De Cock en Teirlinck. Bij het lied hoort een dansje, dat eveneens door Marcel Daem is beschreven:

De kinderen staan in een kring, de handen los. Eén meisje staat in het midden. De kring staat stil en men zingt langzaam. Het meisje in de kring doet op de eerste regel acht stappen (galoppassen?) tegen de richting van de klok, keert zich daarna naar rechts en plaatst zich voor een van haar speelgenoten. Op de tweede regel plaatsen beide kinderen hun handen op de (eigen) heupen en doen acht zijwaartse zwaaipassen. Dit wordt herhaald op de derde en vierde regel, maar nu worden de zwaaipassen uitgevoerd met een andere speelgenoot. Op de nieuw toegevoegde regels loopt het meisje weer rond en plaatst zich opnieuw voor een speelgenoot. Dit keer plaatsen zij de handen op elkaars schouders en op het refrein maken zij samen de zwaaipassen, waarbij zij een halve cirkel draaien en van plaats wisselen. De in de laatste twee regels gemelde handelingen worden herhaald in de tweede en derde strofe, maar dan door het kind dat door de halve draai in het midden van de kring is gekomen.

Het lied en de dans werden volgens de Oostvlaamsche Zanten dus opgevoerd bij de rozenhoedviering op Sint Pietersdag. Dit werd gevierd in het centrum van het dorp. In de steden had elke buurt haar eigen viering. In de week voorafgaand aan Sint Pietersdag gingen kinderen langs de deuren om geld op te halen voor de kosten van de rozenhoed en de verlichting. De rozenhoed, die door de kinderen zelf werd gemaakt, bestond uit twee, soms drie, kruislings aan elkaar gemaakte hoepels die met crêpepapier waren omwikkeld en versierd waren met groen en bloemen. Binnen de hierdoor ontstane bal werden twee sleutels bevestigd, die gemaakt waren van karton en beplakt met zilverpapier. De sleutels zijn symbolen van Sint Pieter (Petrus), en symboliseren de ontsluiting van de hemel en de wereld. Hierbij past de opmerking dat de symbolen van Petrus eigenlijk een gouden en een zilveren sleutel zijn. De rozenhoed werd aan een strak gespannen koord boven de straat gehangen. Eronder werd een houtvuurtje gestookt of een tafel geplaatst met kaarsjes. Op 28 juni om 19:00 uur, de avond voor Sint Pietersdag, traden de kinderen hier op voor de volwassenen met liedjes en kringdansen rondom de tafel of het vuur. Er werden rozenhoedspelletjes gespeeld en een rozenkoningin gekozen. Daarna werd op een terrein buiten het centrum het Sint Pietersvuur ontstoken.

Sint Pietersdag,  29 juni, is het hoogfeest van de Heilige apostelen Petrus en Paulus, ter nagedachtenis aan hun marteldood. Het is traditioneel ook de dag waarop nieuwbenoemde aartsbisschoppen van de paus het pallium ontvangen, een band die om de nek wordt gedragen en de verbondenheid van de aartsbisschoppen met de Kerk van Rome symboliseert. Sint Pietersdag was destijds een verplichte feestdag, wat inhield dat katholieken verplicht waren om de mis bij te wonen en niet mochten werken. Als 29 juni op een zondag viel, kreeg de hoogmis voorrang op de zondagsliturgie.

Het feest werd vooral gevierd in de Zuidelijke Nederlanden.

 

Dit artikel is nog niet klaar

 

©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.