Jan Huygen in de ton
Met een hoepeltje erom
Jan Huygen, Jan Huygen
En de ton die viel in duigen
De zijkant van een ton is gemaakt van gebogen houten planken (duigen) die bij elkaar worden gehouden met enkele hoepels.
‘Jan Huygen in de ton’ is een liedje waarbij een kringdans hoort. De kinderen vormen hand-in-hand een kring. Zij symboliseren hiermee een ton, waarbij elk kind een duig is en de armen tezamen een hoepel vormen. Tijdens het lied dansen zij in de rondte. Op de laatste regel van het lied blijven de kinderen stil staan. Op het woord ‘duigen’ worden de handen losgelaten en laten de kinderen zich op de grond vallen. De ton is dan in duigen gevallen.
.
De oudste schriftelijke versie van het lied wordt gevonden in de collectie van het Bureau van het Nederlands Volkseigen uit 1850. Jan Huigen wordt hier nog met een i geschreven. Ook J. Goeverneur (1880) en J. van Vloten (1894) vermelden het lied, zij het in een andere variant. Bij hen gaat het lied:
Jan dikkendrol, Jan dikkendrol,
Die wordt hoe langer hoe dikker.
Jan Huigen, Jan Huigen,
De toren valt in duigen.
De kinderen lopen hand-in-hand. Een kind blijft stil staan en de overige kinderen winden zich al lopende om het kind heen of het eerste kind staat bij een boom en de groep windt zich om de boom heen. De eerste twee regels worden herhaald, tot alle kinderen ‘zijn opgewonden’. Daarna springen de kinderen op de tekst ‘Jan Huigen’ en laten ze zich op de laatste regel op de grond vallen. Het lijkt een samenvoeging te zijn van ‘Jan Huigen in de Ton’ en ‘De boom die wordt hoe langer hoe dikker’, dat in 1850 ook al bekend was. In de collectie van G. Boekenoogen staan maar liefst 25 verschillende versies van het lied. Dit wijst op een langdurige mondelinge overlevering en dus op een hoge ouderdom. In de collectie van Boekenoogen vinden we ook voor het eerst de naam Huygen met een y.
Er is in de verschillende versies van het lied die aan het eind van de 19e eeuw in omloop waren, sprake van diverse namen. Naast Jan Huigen, Jan Huygen en Jan dikkendrol komen ook de namen Jan Huyke, Jan Duigen, Jan Haring en Jan Kuip voor. Toch zijn alle deskundigen het met elkaar eens (wat op zich al bijna een unicum is) dat het lied verwijst naar Jan Huygen van Linschoten.
Hij kwam in 1562 of 1563 ter wereld in Haarlem als Jan Huigensz (Jan, zoon van Huig – ook wel geschreven als Jan Huigens of Jan Huigen) en groeide op in herberg ‘De Vergulde Valck’ van zijn vader Huig Joostensz in Enkhuizen, tussen dorstige matrozen, avontuurlijke reders en praatgrage kooplieden. De 17e eeuw was de bloeitijd van Enkhuizen. De stad telde de grootste haringvloot van de Nederlanden, bezat een kamer van de VOC en ook de West-Indische Compagnie was in de stad vertegenwoordigd. Als jongeman had Jan Huigen veel contact met de dertig jaar oudere Lucas Jansz Waghenaer, een beroemde cartograaf die in Enkhuizen les gaf in zeevaartkunde. Op zijn zestiende besloot hij Enkhuizen vaarwel te zeggen en zijn twee oudere halfbroers achterna te reizen, die in Spanje een handelskantoor dreven. In 1581 werd één van Jan Huigens halfbroers in Lissabon benoemd tot secretaris van de net benoemde aartsbisschop van Goa. Hierdoor kreeg Jan Huigen de kans om als klerk in het gevolg van de nieuwe aartsbisschop van Goa naar India te reizen. Goa was een van de grootste handelssteden ter wereld, bewoond door zo’n 200.000 Portugezen, Indiërs, Chinezen, Arabieren, Perzen, Armeniërs, Israëlieten en zwarte slaven. Het was de toegangspoort tot de gigantische schatkamer van Zuidoost-Azië, waar goud, zilver, edelstenen, zijde en specerijen in onvoorstelbare hoeveelheden lagen opgetast en het fungeerde als het hoofdkwartier voor het koloniale rijk van de Portugezen. De Portugezen schermden hun handelsstromen fanatiek af voor andere Europeanen. In 1587 keerde de aartsbisschop terug naar Portugal om verslag uit te brengen. Jan Huygen van Linschoten, zoals hij zich in Goa is gaan noemen, bleef achter om de boekhouding te doen.
De Nederlandse zeevaart was nog vooral gericht op Europa. De Portugese voorsprong kon niet zomaar door de Nederlandse zeevaart worden ingehaald. Jan Huygen van Linschoten verzamelde in India allerlei informatie over de handel in Aziatische producten. Na jarenlang voor de Portugezen te hebben gewerkt, liet Jan Huygen van Linschoten Goa in 1589 achter zich. Na enkele omzwervingen belandde hij in 1592 uiteindelijk in Lissabon en nog datzelfde jaar keerde hij terug naar Enkhuizen. Hier stelde hij twee boeken samen: één over de route die men moest volgen om in Oost-Indië te komen en één over alle producten die er te krijgen waren. Lucas Jansz Waghenaer bracht hem in contact met een uitgever die ervaring had met het afdrukken van gedetailleerde kaarten. De boeken werden vertaald in het Engels, Frans, Duits en Latijn en werden internationaal lange tijd als de standaardwerken beschouwd voor zeereizen naar Oost-Indië.
Het werk van Jan Huygen van Linschoten maakte duidelijk dat er voor de Nederlanders mogelijkheden lagen in Azië. Tijdens de reizen van de schepen die via Kaap de Goede Hoop naar Azië voeren, raakten de opvarenden echter uitgeput door de hitte en eisten besmettelijke ziektes vele slachtoffers. Als Azië bereikt kon worden via het noorden, zouden de schepen bovendien de vijandelijke Spaanse en Portugese schepen kunnen ontlopen. Tijdens de eerste poging tot het vinden van een Noordelijke route naar Azië in 1594 volgde Willem Barentsz de kust van Nova Zembla, maar werd door pakijs tegengehouden. Een ander schip, onder leiding van Cornelis Nay met ook Jan Huygen van Linschoten aan boord als commies, had meer succes en wist in de Karazee door te dringen. Als baken voor latere noordvaarders liet Jan Huygen van Linschoten een ton op een paal achter op Maelsoneiland in de Noordelijke IJszee. Jan Huygen van Linschoten schrijft hierover in zijn reisverslag: “Wy bevonden dat desen hoeck hem van het vaste landt afscheydde, makende alsoo een Eylandeken … sonden ons Jacht daer nae toe om aldaer een Caep met een ton op te setten … Dit Eylandt noemden wy het Eylandt van Maelson … ende den hoeck, de Tonhoec …. De ton opgherecht wesende deden onsen Cours de Custe langes oost gaan”. Ze vonden daarna een eilandje, dat ze Stateneiland noemden en voeren daarna verder naar het noordoosten. Hier was de zee helemaal ijsvrij. Ze keerden terug naar Nederland in de overtuiging dat de route naar Azië gevonden was.
Het succes leidde tot enthousiasme voor een tweede, veel grotere expeditie in 1595 onder leiding van Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck met Jan Huygen van Linschoten als hoofdcommissaris. De expeditie bestond uit meerdere schepen, volgeladen met handelsgoederen voor China. Er bleek echter veel meer ijs te liggen dan het jaar ervoor en ook de ton die Jan Huygen van Linschoten op een eiland had geplaatst als baken waar men de koers naar het oosten moest wijzigen, werd niet teruggevonden. Daardoor lukte het niet om de Karazee te bereiken en moest de expeditie onverrichterzake terugkeren. De ton van Jan Huygen werd het symbool van de mislukking van de expeditie.
©Bert van Zantwijk
Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.
Super interessant!
LikeLike
Bedankt!
LikeLike
Ik had begrepen van mensen dat de ton een middeleeuwse ‘martel’ ton was.
Jan Huygen was in dit geval dan de crimineel die in de ton moest.
Met ratten, glasscherven, spijkers en naalden erin, die achter twee paarden gehangen werd en over de straten gesleurd, tot de ton kapot sprong en de verminkte (of dode) eruit viel.
Dit liedje zou dan gezongen worden om hem (of enig ander) te bespotten of om er iets grappigs van te maken.
LikeLike
Hoi Emma,
Die gedachtegang kan ik volgen, al denk ik niet dat het klopt.
Een ton gevuld met ratten, glasscherven en spijkers ken ik wel, maar die werd niet gebruikt voor mensen. Daar werd een kat in gestopt, omdat die dan zo leuk ging krijsen…..
Ik kan me voorstellen dat zo´n ton mogelijk in Amerika werd gebruikt om zwarte mensen mee te folteren, maar dat kan geen verband houden met het versje over Jan Huygen dat onmiskenbaar in Nederland is ontstaan.
Er was vroeger wel een schandton die eerst vooral gebruikt werd om alcoholisten mee te bespotten en later werd gebruikt voor vreemdgangers. Die ton werd met een halsband om de nek van de persoon bevestigd, zodat alleen het hoofd en de benen nog zichtbaar waren, en was verzwaard met stenen kogels. Zo´n ton heette een huick en zoals in het artikel al staat vermeld zong men vroeger ook wel: Jan Huike in de ton. Dat is dus best interessant om verder te onderzoeken.
groet, Bert
LikeLike