Het Kaperslied is een zeer bekend zeemanslied. De meeste mensen kennen het onder de naam van de eerste regel: Al die willen te kaap´ren varen. Zeemansliederen kunnen worden onderverdeeld in vier categorieën: shanties, ceremoniële liedjes, viswijfliederen en volksliedjes. Shanties werden aan boord gezongen en hadden de bedoeling een vast werkritme te regelen bij zware werkzaamheden als het hijsen van de zeilen of het lichten van het anker. Een shanty gaat soms over verre oorden, maar meestal over drank en vrouwen. Ceremoniële liedjes werden op vaste tijden gezongen, zoals bij het wisselen van de wacht, maar vooral bij plechtige gelegenheden als een begrafenis. Viswijfliederen worden gezongen door vrouwenkoren vanuit het thuisperspectief van de zeemansvrouwen. Volksliedjes werden aan de wal gezongen, vooral in zeemanskroegen, maar ook op bruiloften en partijen en op kermissen.

Het Kaperslied is een volksliedje. De tekst, zoals die tegenwoordig wordt gezongen, gaat als volgt:

 

Al die willen te kaap´ren varen

Moeten mannen met baarden zijn

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, die hebben baarden

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, zij varen mee.

 

Al die ranzige tweebak lusten

Moeten mannen met baarden zijn

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, die hebben baarden

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, zij varen mee.

 

Al die deftige pijpkens smoren

Moeten mannen met baarden zijn

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, die hebben baarden

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, zij varen mee.

 

Al die dood en duivel niet duchten

Moeten mannen met baarden zijn

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, die hebben baarden

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, zij varen mee.

 

Al die met ons de walrus killen

Moeten mannen met baarden zijn

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, die hebben baarden

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, zij varen mee.

 

Al die willen te kaap´ren varen

Moeten mannen met baarden zijn

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, die hebben baarden

Jan, Pier, Tjores en Corneel

Die hebben baarden, zij varen mee.

 

De oudste schriftelijke vermelding van het lied staat in de Chants populaires des Flamands de France van (Charles) Edmond (Henri) de Coussemaker uit 1856. Hij vermeldt slechts één strofe:

 

Al die willen te kap´ren varen,

Moeten mannen met baerden zyn;

Jan, Pier, Tjores en Corneel,

Die hebben baerden (bis),

Jan, Pier, Tjores en Corneel,

Die hebben baerden, zy varen meê.

 

Edmond de Coussemaker studeerde rechten in Parijs en was werkzaam als jurist en als rechter. Hij had echter ook muzikale ambities en spande zich in om het gesproken Vlaams in het noorden van Frankrijk te behouden. Hij is vooral bekend geworden door de optekening en uitgave van Nederlandse volksliederen uit Frans-Vlaanderen. De Coussemaker schrijft dat Het Kaperslied in Duinkerke zeer populair was. Hij vermeldt ook nog een variant, die slechts summier afwijkt. In de vierde regel is de tekst ´Die hadden baerden´ en de laatste regel luidt ´Ze varen vreê´.  Ook de bekende liedjesverzamelaar Florimond van Duyse vermeldt slechts één strofe in Het oude Nederlandsche lied uit 1903. Hij verwijst daarbij naar De Coussemaker als bron.

 

Coussemaker

 

Sommigen menen dat het lied is voortgekomen uit een vers van de Vlaamse dichter en schrijver Emmanuel Hiel. Hij dichtte:

 

Al die willen te kapen varen

Moeten mannen met baarden zijn.

Tartend stormen, strijd en pijn,

Wild als de baren!

Vliegend als schuim over de zee,

Mannen met baarden, die varen mee!

 

´t Mastje te schrapen- en kabels te scheren,

Stuurman, de kapers vervloeken die stiel…

´t Scheepje te teren en zeilen te smeren,

Hale de duivel dan liever onz´ ziel…

Wieglen de baren voor ons in de verte,

Schoeners beladen met kostlijke buit,

Popelend danst in de zielzak ons herte,

Stuurman, we jagen, de boegspriet vooruit!

 

Al die willen te kapen varen

Moeten mannen met baarden zijn.

Tartend stormen, strijd en pijn,

Wild als de baren!

Vliegend als schuim over de zee,

Mannen met baarden, die varen mee!

 

Hoog aan de mast is ons rooddoek gehesen,

Galmt ons kanonnengedonder op zee…

Niets houdt ons tegen en niets doet ons vrezen,

Al wat iets waard is, Hee! kapen we mee.

Schoeners en schonen, het moet met ons draaien,

´t Moet in ons schuimzog, het moet in ons vaart,

Schonen, uw treurigheid zullen we paaien,

Hangt aan de hals ons, en kust ons de baard!

 

Al die willen te kapen varen

Moeten mannen met baarden zijn.

Tartend stormen, strijd en pijn,

Wild als de baren!

Vliegend als schuim over de zee,

Mannen met baarden, die varen mee!

 

Dagen en nachten door ´t schuim te laveren,

Dagen en nachten vol strijdlust op jacht.

Winter en zomer de storm te braveren,

Groots van gemoed en het harte vol kracht!

Duizenden schoonheden blij te bewondren,

Diepten des hemels en diepten der zee!

God aan te roepen en daden te dondren,

Dat is ons leven, in wel en in wee!

 

Al die willen te kapen varen

Moeten mannen met baarden zijn.

Tartend stormen, strijd en pijn,

Wild als de baren!

Vliegend als schuim over de zee,

Mannen met baarden, die varen mee!

 

Kalm van geweten, de spieren vol vlammen,

´t Steigert, ons tuig, als vuurspuwende klip:

Lukt niet het entren, dan lukt ras het rammen,

Dwars door de boeg, dan door ´t schreiende schip.

Geeft men zich over, ´t is seffens de vrede!

Anders, we zwaaien de bijlen verwoed,

Bloedige baren, Wee! walsen dan mede,

Kleurend de deining met sombere gloed.

 

Al die willen te kapen varen

Moeten mannen met baarden zijn.

Tartend stormen, strijd en pijn,

Wild als de baren!

Vliegend als schuim over de zee,

Mannen met baarden, die varen mee!

 

Moeten we wijken en zinkend bezwijken,

Niemand van ons die ooit siddert of ijst…

Recht is het ook dat met kaperse lijken,

´t Golvengewriemel zich gulzigjes spijst.

Gromt dan de zeestorm verbolgen ons uitvaart,

God is zo goed en hij haalt onze ziel…

Ja, wijl de duivel verdoemd op de buit staart,

Plonst in de hel met ontredderde kiel.

 

Al die willen te kapen varen

Moeten mannen met baarden zijn.

Tartend stormen, strijd en pijn,

Wild als de baren!

Vliegend als schuim over de zee,

Mannen met baarden, die varen mee!

 

Emmanuel Hiel werd geboren in 1834 en verkocht zijn eerste dichtbundel in 1859, dus drie jaar na de publicatie van het lied door Edmond de Coussemaker. Het hierboven staande Kaperslied schreef hij vermoedelijk in de periode 1883-1887. Hiel zal zich derhalve hebben laten inspireren door het kaperslied, dat volgens De Coussemaker in 1856 al grote populariteit bezat in Duinkerke, maar is hiervan niet de schrijver. Duidelijk is wel dat beiden het lied toeschrijven aan de kaapvaardij, terwijl de huidige versie over de walvisvaart lijkt te gaan. Edmond de Coussemaker meent dat het lied verwijst naar de Duinkerker kaper Jan Baert.

Tegenwoordig is kaper een synoniem voor zeerover of piraat, maar dat was vroeger niet zo. Kaapvaart was een door de overheid gestimuleerde en gelegitimeerde manier van oorlogsvoering. In tijd van oorlog werden kaperbrieven uitgegeven, waarop reders konden inschrijven. Hiermee verkregen zij het recht om handelsschepen van de vijand aan te vallen en te veroveren. Dit was echter wel gebonden aan strenge regels. Een kaperschip had een grote bemanning. Als een vijandelijk koopvaardijschip was veroverd, werd een deel van de bemanning van het kaperschip overgezet op het veroverde schip en koers gezet naar de dichtstbijzijnde neutrale haven waar een consul gevestigd was. Hier konden de kapers zich met hun kapersbrief, waarin de naam van hun eigen schip en de naam van de kapitein vermeld stonden, legitimeren en werd een onderzoek ingesteld of het prijsschip op een wettige manier was buit gemaakt. Dit onderzoek werd verricht door een gerechtshof en ook de eigenaren van het veroverde schip konden hier hun bezwaren uiten. Als alles volgens de regels was verlopen, volgde een openbare veiling van het schip en de lading. Van de opbrengst moest een vast percentage worden afgestaan aan de admiraliteit en de stadhouder, waarna de rest werd verdeeld tussen de rederij en de bemanning. Kaper was dus een gerespecteerd beroep. Ook als het kaperschip in handen van de vijand viel, kon de kapitein zich met zijn kaperbrief legitimeren en de bemanning werd dan behandeld als krijgsgevangenen. Zodra de oorlog werd beëindigd, verloor ook de kaperbrief zijn geldigheid.

 

jan baert2

 

De Duinkerker kapers waren vermaard. Jan Baert had in Frankrijk dezelfde status als Michiel de Ruyter en Piet Hein in Nederland. Het is daarom niet vreemd dat De Coussemaker een lied dat in Duinkerke zeer populair was aan hem linkt. Hier schuilt echter ook het gevaar van tunnelvisie, want De Coussemaker probeert alle liederen in zijn boek een lokale herkomst te geven. Jan Baert was volgens de afbeeldingen die van hem bekend zijn baardloos, maar de ´mannen met baarden´ zal De Coussemaker hebben gezien als een verwijzing naar zijn achternaam. Mogelijk heeft hij het ook gewoon uitgelegd als ´stoere mannen´, dus geen jonge baardeloze knapen.

Als de naam Jan verwijst naar Jan Baert, volgt vanzelf ook de vraag wie dan Pier, Tjores en Corneel waren. Voor de naam Corneel is daar eenvoudig antwoord op te geven. De vader van Jan Baert was eveneens kaper en heette Cornelis, Cornil in het Frans, terwijl er ook nog een kaperkapitein in Duinkerke is geweest met de naam Cornelis Weus. Daarna houdt het echter op. Er zijn geen Duinkerker kapers bekend met de namen Pier of Tjores en de namen zijn te specifiek om willekeurig te zijn gekozen, want beide namen komen in België en Noord-Frankrijk vrijwel niet voor. De familie Baert bestond voor een groot deel uit kapers. Als ´mannen met baarden´ bedoeld zou zijn als verwijzing naar de naam Baert, zijn er voldoende familieleden van Jan Baert beschikbaar die in het lied gebruikt hadden kunnen worden. Daarnaast is ´te kaap´ren varen´ geen woordkeuze die men in Vlaanderen snel zou gebruiken. De term ´ten vrijbuyt varen´ ligt dan meer voor de hand.

Het feit dat De Coussemaker Het Kaperslied in 1856 als eerste heeft opgetekend en heeft gemeld dat het lied in Duinkerke zeer populair was, betekent niet dat het lied daar ook is ontstaan. Liederen werden eeuwenlang mondeling doorgegeven en pas in de negentiende eeuw begon men, onder invloed van de vroeg-Romantiek (een kunststroming), liederen te verzamelen en vast te leggen. Het lied kan dus heel goed door mondelinge overlevering in Duinkerke terecht zijn gekomen. De namen Pier en Tjores lijken eerder te wijzen op een herkomst uit Friesland en dat past ook beter bij de tekst van het lied. Kaper was niet alleen de benaming van een kaperschip en zijn bemanning, maar is ook een walvissoort die voorkomt bij de Noord- en Zuidkaap. De walvisvaart was in handen van rederijen uit Noord-Holland en Zeeland, maar de bemanning kwam doorgaans uit Friesland of van de Waddeneilanden. Dat moesten niet alleen figuurlijk mannen met baarden zijn, maar liefst ook letterlijk, omdat een baard bescherming bood tegen de kou. Vanuit Friesland en de Waddeneilanden werd op walvissen gejaagd in de Noordelijke IJszee.

 

walvisvaart

 

Kort na de Tweede Wereldoorlog heeft de Duitse koorleider en componist Gottfried Wolters het lied vertaald naar het Duits en diverse strofen toegevoegd, die hij vervolgens weer vertaalde naar het Nederlands. Wolters was geboren in Emmerich en sprak goed Nederlands. Hij noemde het lied Männer mit Bärten. Hiermee kreeg het lied definitief de betekenis van een lied over de walvisvaart.

Al die ranzige tweebak lusten verwijst naar scheepsbeschuit, een dubbelgebakken keiharde deegkoek die, vanwege de lange houdbaarheid, als voedsel werd meegenomen op de schepen. Tweebak is zo hard dat het in koffie of thee gedoopt moet worden om het te kunnen eten. Walvisvaarders waren vaak een half jaar van huis en onder invloed van het zoute zeewater werd de tweebak na verloop van tijd ranzig. Het was echter het enige voedsel aan boord en veel bemanningsleden leden aan scheurbuik als gevolg van een langdurig tekort aan vitamine c.

Al die deftige pijpkens smoren: zeelui rookten veelal pijp omdat tabak werd gezien als een medicijn dat hielp tegen verkoudheid, schurft en vele andere ziekten. Het had bovendien een hongerstillende werking. Tabak was echter zeer duur en voordat pijpen in massaproductie werden vervaardigd, waren dit zeer deftige, rijk bewerkte pijpen.

 

zeeman met pijp

 

Al die dood en duivel niet duchten: walvisvaarder was een lucratief maar ook uiterst gevaarlijk beroep. Scherpe ijsschotsen konden het houten schip openrijten en een schip kon maandenlang vast komen te zitten in het ijs. Het dek van het schip was spekglad door walvisvet en geharpoeneerde walvissen waren tijdens de jacht in staat om sloepen om te trekken en de bemanning het ijskoude water in te sleuren. Tijdens de jacht op walrussen kon men aangevallen worden door een ijsbeer.

Al die met ons de walrus killen: Walvisvaarders jaagden ook op walrussen om hun slagtanden, die meer opleverden dan het ivoor van olifanten.  Of, zoals in een scheepsjournaal staat vermeld: ´om der tanden wille, die altoos seer schoon en wit blyven´.

In Nederland werd het lied in 1974 opgenomen door Fungus en in 2003 door Rapalje. In Duitsland is het lied in 1998 onder de titel Männer mit Bärten opgenomen door Die Streuner en in 2012 onder de titel Alle die mit uns auf Kaperfahrt fahren door Santiano.

 

©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.