In kleine besloten rooms-katholieke gemeenschappen blijven tradities veel langer bestaan dan in de rest van Nederland. Ootmarsum in Twente is zo’n gemeenschap. Hoewel Ootmarsum tegenwoordig samen met Denekamp en Weerselo deel uitmaakt van de gemeente Dinkelland en al sinds het jaar 1300 stadsrechten heeft, is de opkomst van de industrie aan Ootmarsum voorbij gegaan.

In Ootmarsum viert men van Goede Vrijdag tot en met Tweede Paasdag een feest, bestaande uit rondgangen, een gebruik dat vlöggeln wordt genoemd en een paasvuur. Het is een uniek gebeuren met tal van rituelen volgens een vast patroon, dat in elk geval al sinds 1840 wordt gevierd. De rituelen van de paasviering zijn niet vastgelegd, maar worden mondeling doorverteld. In de loop der jaren zijn er alleen enkele kleine maar noodzakelijke wijzigingen aangebracht. De organisatie is in handen van acht jongemannen, allen rooms-katholiek, vrijgezel en inwoner van Ootmarsum. Elk van hen is voor een periode van vier jaar aangesteld als poaskearl. Ieder jaar treden de twee langst dienende poaskearls  af.

Voor de zes overgebleven poaskearls begint de voorbereiding voor het feest op de eerste zondag van de Vasten. Tot het paasweekeinde lopen ze regelmatig rond in de stad. Daarbij kijken zij nauwelijks op of om want geheimzinnigheid hoort bij hun rol. Sinds eind jaren zestig dragen zij een donkere broek, een licht overhemd met stropdas, een lange beige overjas en een deukhoed. Het is één van de noodzakelijke wijzigingen geweest. Vroeger droegen de poaskearls gewoon een stemmig pak met een hoed of pet (zie bovenste foto). De huidige jeugd bezit deze kleding echter niet meer. Met de lange overjas en de deukhoed, jaren ’50 stijl, is een goedkope one-size-fits-all oplossing gevonden. En het komt de herkenbaarheid van de poaskearls ten goede. Als zij in het straatbeeld verschijnen weet de bevolking van Ootmarsum dat het paasfeest nadert.

De eerste taak van de zes poaskearls is om twee nieuwe poaskearls te werven. Dat moet in het diepste geheim gebeuren en dat valt nog niet mee als je door je kleding zo opvalt. De nieuwelingen moeten beloven dat zij de rol van organisator van het paasfeest vier jaar lang zullen vervullen. Dat betekent ook dat zij gedurende die vier jaar niet mogen trouwen. Trouwt een poaskearl toch, dan moet hij zijn rol afkopen. Zijn plaats wordt dan ingenomen door een voormalige poaskearl die vrijgezel is gebleven. Ook een jongeman die benaderd wordt voor de rol van poaskearl kan uitsluitend van die taak afzien door deze af te kopen. Op de zondag na Pasen vieren de poaskearls samen met de afkopers een feestje, het ‘Nee-zeggers-möalke’, welke door de afkopers moet worden betaald.

Daarna moeten de zes poaskearls naar de beheerder van het landgoed Het Springendal om vergunning te vragen op paaszaterdag hout te halen, aan drie vrachtboeren moet worden gevraagd of zij willen zorgen voor het vervoer van het hout naar de Poaskaamp, de eigenaar van die paasweide moet om toestemming worden gevraagd het paasvuur daar te houden, de paasbrieven moeten worden gedrukt en de voorzanger, de stadsomroeper en de eigenaren van café’s en diverse huizen die worden aangedaan moet om medewerking worden gevraagd. Iedereen weet dat de poaskearls zullen komen en niemand zal ooit weigeren, maar de traditie vereist dat officieel om medewerking wordt gevraagd.

Op Goede Vrijdag is de eerste openbare uiting van de paasviering. De inwoners van Ootmarsum kunnen dan kennismaken met de twee nieuwe poaskearls. Een half uur voordat de avondviering in de kerk begint verschijnt de eerste nieuwe poaskearl en stelt zich op voor de hoofdingang van de Simon en Judaskerk. Even later komt ook de tweede nieuweling die naast de ander gaat staan. De nieuwsgierige inwoners komen massaal naar de kennismaking en maken foto’s. De andere zes poaskearls, die in het café hebben zitten wachten, voegen zich daarna bij het tweetal. Samen vormen de poaskearls een kring. Daarna stellen zij zich op in een rij, naast het beeld van de poaskearls van Kiny Copinga-Scholten dat hier sinds 1989 staat. Nadat ook de volledige groep door de inwoners op de foto is gezet gaan de poaskearls de kerk binnen voor de Goede Vrijdagviering.

poaskearls

Na de dienst wordt de oudste poaskearl aangesteld als ‘Judas’ en belast met het dragen van de geldbuidel. Daar zit traditioneel één muntstuk in, want je hoort nooit een lege ‘geldbuul’ door te geven aan je opvolger. Judas betaalt vanaf dat moment alle kosten van de activiteiten van de poaskearls. De tweede poaskearl, die net als Judas aan zijn laatste jaar is begonnen, gaat vanaf nu door het leven als Iskariot of Krioter. Om aan geld te komen verkopen de poaskearls paasbrieven, waarin de tekst staat van de twee paasliederen die tijdens het feest gezongen zullen gaan worden.

Op paaszaterdag zijn de poaskearls al vroeg in Het Springendal om naaldhout te verzamelen voor het paasvuur. Zij hebben hun outfit hiervoor tijdelijk verwisseld voor een blauwe overall. Vroeger was het hout voor het poasvuur afkomstig uit Het Springendal. Tegenwoordig wordt het naaldhout aangevoerd van elders en hebben de poaskearls slechts tot taak om het hout zo neer te leggen dat het ’s middags gemakkelijk op de drie poaswagens kan worden geladen. Daarna vertrekken de poaskearls naar de stad, waar zij om één uur de poaswagens naar Het Springendal moeten begeleiden.

Tussen elf uur en twaalf uur loopt de stadsomroeper door de stad. Tegenwoordig is dat Henny Bodde, die alleen nog op paaszaterdag in functie is en daarvoor beloond wordt met een borrel. Bodde volgde in 1978 zijn vader Bernard Bodde op en vormt al de derde generatie Bodde die deze functie in ere houdt. Zijn zoon Rob heeft zich al bereid verklaard de rol van zijn vader over te nemen, waardoor de toekomst van deze stads- en familietraditie gewaarborgd blijft. De stadsomroeper maakt zijn vaste ronde door de stad en laat op strategische plaatsen zijn antieke bel klinken, gevolgd door zijn oproep: “Al dee met wil goan het poashoalt haaln, möt um één uur op ’t Markt wèèn!”

Om één uur komen de drie poaswagens, originele boerenwagens met houten wielen en elk getrokken door twee ‘belsen’ (Belgische trekpaarden) de Markt op rijden. Deze stabiele boerenwagens werden door de boeren gebruikt voor het vervoer van de oogst. Tot 1956 stelden de boeren uit de omgeving van Ootmarsum hun wagens beschikbaar, maar met de opkomst van de tractor schaften de boeren het gebruik van deze wagens af. Nu wordt gebruik gemaakt van wagens die speciaal voor de paasviering door de gemeente zijn aangeschaft en in 2015 voor het symbolische bedrag van één euro zijn overgedragen aan de Stichting tot bevordering en instandhouding van de paasgebruiken in Ootmarsum. De rest van het jaar zijn de drie Poaswagens gestald in de vakwerkschuren van het Openluchtmuseum Los Hoes in Ootmarsum.

paaswagens

De stoet vertrekt naar Het Springendal. Tot enkele jaren geleden reden kinderen mee op de poaswagens, maar daar is men uit veiligheidsoverwegingen mee gestopt. Onderweg wordt een korte pauze gehouden voor het nuttigen van een consumptie. Ook tijdens het laden wordt nog een keer gepauzeerd voor een drankje en wat worst. De groep heeft geen enkele haast, want volgens traditie mag het paashout eigenlijk pas na zonsondergang de stad worden ingereden. Om half vier vertrekt de groep richting de stad.

Twintig minuten later wordt de stoet bij Hotel Café De Postelhoek opgewacht door een grote groep mensen. Hier wordt een uur gepauzeerd. Het bier vloeit rijkelijk en bij een kraam zijn hamburgers en braadworsten verkrijgbaar. De drie voerlui krijgen hier traditiegetrouw een uitsmijter geserveerd. Als de stoet verder trekt, lopen de poaskearls vier aan vier achter de laatste wagen en zingen het lied ‘Alleluja den blijden toon!’. Na tien minuten bereikt de stoet Ootmarsum. Bij café Blom, bij de vroegere Stenen (stads)Poort, wordt opnieuw een uur gepauzeerd.

Om zes uur trekken de drie wagens, gevolgd door de zingende poaskearls en andere belangstellenden, via de Stenen Poort de stad in en wringen zich door de smalle en kronkelige straatjes van het centrum naar de voormalige houten Zuider Poort. Hier verlaten ze de stad en gaan richting Poaskaamp. Bij de paasweide staan honderden mensen te wachten om de stoet te verwelkomen. De poaskearls  zorgen ervoor dat het publiek ruim baan maakt voor de drie wagens die luid aangemoedigd en met hoge snelheid om vooral niet vast te komen zitten de paasweide oprijden.

Hoalt-haaln

De wagens worden naast de al aanwezige stapel resthout geparkeerd en nu krijgt men opeens haast. Omdat het donker begint te worden is er een wedstrijdelement toegevoegd: de ploeg die de door hen opgeladen wagen als eerste weer leeg heeft wordt door de twee andere teams getrakteerd op een rondje bier. Nadat de wagens geleegd zijn, zorgt een grijpkraan dat ook de afgevallen takken op de paasbult geplaatst worden en daarna wordt de dag afgesloten met een drankje in het café.

Op eerste paasdag moeten de poaskearls vroeg aan de slag. Bij zonsopgang vertrekken zij naar de paasweide om te controleren of de houtstapel, die bij schemer is gebouwd, aan de eisen voldoet. Daarna proberen zij gezamenlijk een grote zwerfkei te verplaatsen, wat uiteraard niet lukt. Om acht uur gaan zij naar Hotel Het Wapen van Ootmarsum, waar de stamtafel voor hen is gereserveerd. Hier wachten zij op Jan Veldboer, de voorzanger tijdens de Rondgang om de Wheme en het vlöggeln. Veldboer is sinds 2015 de opvolger van Ben Morshuis, die 45 jaar de rol van voorzanger vertolkte, en zelf het stokje had overgenomen van zijn oom Gerrit (Gait) Morshuis die de rol maar liefst 52 jaar vervulde.

rondgang

Om half negen stellen de poaskearls zich vier aan vier op aan het begin van de Grotestraat. Voorzanger Jan Veldboer bevindt zich direct achter hen op de derde rij. Er mogen alleen mannen meelopen met de rondgang om de Wheme. De Wheme is het parochiale gebied in het centrum van Ootmarsum. In totaal loopt men drie keer een ronde om de Wheme en daarbij zingt men de beide paasliederen ‘Christus is opgestanden’ en ‘Alleluja den blijden toon’. Na de eerste ronde wordt een kwartier pauze gehouden om de keel te smeren. Na de derde ronde stelt men zich op voor het oude stadhuis. Daar zingt men beide liederen nog een keer. Als het laatste couplet heeft geklonken vormen de poaskearls een kring. Om half tien betreden zij als laatste de kerk voor de Hoogmis.

poaskearls kerk

Na de Hoogmis gaan de poaskearls naar de Party Lounge van camping Kuiperberg voor de traditionele borrel met sigaar. De twee jongste poaskearls proberen hier paasbrieven te verkopen, waarmee de kosten van de paasviering wordt betaald. De poasbreve bevatten de tekst van de twee paasliederen en worden verkocht tegen vrije gift, al geeft het motto ´een briefje voor een briefje´ een aardige indicatie voor de prijs. Om twee uur wordt opnieuw een rondgang om de Wheme gelopen en ook deze keer lopen er alleen mannen mee. Dit keer wordt er niet gepauzeerd. Na de rondgang worden de middagvespers bezocht. De poaskearls nemen daarbij de plaats in van de koorzangers en zingen het ‘Christus is opgestanden’. De koorzangers zijn dan de stad in gelopen om poasbreve te verkopen. De poaskearls gebruiken de tijd tussen de vespers en het vlöggeln zelf ook om hun paasbrieven aan de man te brengen.

poasbreve

Om kwart voor vijf arriveren de poaskearls twee aan twee bij de oprit naar de Poaskaamp. Vier aan vier loopt de groep éénmaal rond de houtstapel en vertrekt dan al zingend naar het begin van de Grotestraat, waar honderden mensen op hen staan te wachten. Judas, de oudste poaskearl, krijgt daar van zijn ‘moat’ Iskariot een grote sigaar aangeboden. Nadat de sigaar is aangestoken gaat hij met de sigaar in de rechterhand en zijn linkerhand achter zijn rug, voorop. Iskariot pakt met zijn rechterhand de linkerhand van Judas en plaatst ook zijn linkerhand op de rug. Die wordt weer gepakt door poaskearl drie en zo vormt men een rij. De poaskearls lopen over de volle breedte van de straat. Voorzanger Jan Veldboer sluit zich bij hen aan en daarachter vormt zich een lange rij die aan de linkerkant van de straat de poaskearls volgt. Iedereen mag meedoen: mannen, vrouwen en kinderen, zowel katholieken als protestanten en zelfs toeristen. Het vlöggeln is begonnen.

Vlöggeln

Hand in hand lopen de inwoners onder het zingen van de paasliederen door de binnenstad. Sommige mensen klemmen hun paasbrief met de liedteksten onder de kraag van hun voorganger. Bij een aantal panden trekken de vlöggelaars om de stiepel heen. Een stiepel is de middenstijl waartegen de beide helften van de niendeur van de onderschuur sluiten en die uitgenomen kan worden bij het inrijden van de oogstwagens en het in- en uitdrijven van de veestapel. Op een stiepel bevindt zich doorgaans een stiepelteken in de vorm van een X of een zandloper, dat vroeger de bewoners van het huis moest beschermen tegen het kwaad. Door als groep om de stiepel te trekken, wordt symbolisch aangetoond dat de groep uitsluitend uit goed volk bestaat. Bij twee cafés trekt de groep de voordeur in en de achterdeur weer uit. Voor de poaskearls en de voorzanger staan daar op het schap een borrel en een biertje klaar die al lopende moeten worden opgedronken.

poaskearls stiepel

Het vlöggeln eindigt op de Markt. Daar trekt men in spiraalvorm rond het plein tot alle deelnemers zijn gearriveerd. Vervolgens wordt gecontroleerd of de sigaar van Judas nog brandt. De poaskearls stellen zich in het midden in een kringetje op met voor zich een jong kind. De beide liederen worden nog éénmaal gezongen en tot slot worden de kinderen onder hoerageroep drie keer in de lucht getild.

kinderen tillen

Om half negen begint het paasvuur. Er worden wat droge takken tussen het hout gestoken en een strobaal wordt uit elkaar geplukt en langs de rand van de paasbult verdeeld. Om de boel goed te laten branden gaat er nog een behoorlijke hoeveelheid petroleum overheen. De twee oudste poaskearls steken dan een bosje stro aan en leggen dit tussen het overige stro. De twee nieuwelingen, gekleed in overall en groen legerjack, hebben de taak ervoor te zorgen dat het vuur blijft branden. De overige poaskearls zorgen ervoor dat de overmoedige jeugd niet te dicht bij het vuur komt. Dan worden de beide paasliederen weer gezongen.

paasvuur

Het programma op tweede paasdag is deels een herhaling van de voorgaande dag. Opnieuw houden de mannen van het dorp ’s morgens om half negen een rondgang om de Wheme, die wordt gevolgd door de Hoogmis. Net als op eerste paasdag wordt om twee uur ’s middags nogmaals een rondgang gehouden en net als op eerste paasdag wordt er  gevlöggeld. Toch zijn er enkele belangrijke verschillen met eerste paasdag. De twee oudste poaskearls zijn deze dag naar de achtergrond verhuisd. Bij de rondgang om de Wheme lopen zij nu op de tweede rij. Hun rol wordt overgenomen door hun opvolgers, de twee poaskearls die volgend jaar Judas en Iskariot zullen zijn. Het ‘Alleluja, den blijden toon’ is nu uitgebreid met een extra strofe dat op een afwijkende en snellere melodie wordt gezongen. Ook de tekst wijkt iets af. Waar eerst vier keer achter elkaar ‘Alleluja!’ werd gezongen, verandert de eerste alleluja nu in ‘Surrexida’.

Het vlöggeln begint deze dag met een rondje om het uitgebrande paasvuur. Judas en Iskariot zijn nu de achterste twee poaskearls. De oudste van de twee opvolgers moet de sigaar brandende zien te houden. Na de spiraal op de Markt, de controle van de sigaar en het optillen van de kinderen is het openbare programma afgelopen. ’s Avonds hebben de poaskearls en een aantal genodigden nog een feestje, waarbij de poaskearls een meisje moeten meebrengen. In de daaropvolgende week dienen Judas en Iskariot de leveranciers te gaan betalen en tot slot volgt op zondag nog het ‘Nee-zeggers-möalke’.

Over de oorsprong van de paasgebruiken in Ootmarsum doen verschillende verhalen de ronde. In het historische tijdschrift Moderspråke en Nåberschůp van 1959 worden voor het vlöggeln vier mogelijke verklaringen genoemd. Allereerst is daar de heidense oorsprong, die ook op internet vaak wordt genoemd. Als tweede mogelijkheid verwijst het tijdschrift naar de Zusters van Weerselo. In 1162 wordt de kerk van Ootmarsum door bisschop Godfried aan het klooster van Weerselo geschonken. De Zusters van Weerselo zouden vier keer per jaar, onder andere met Pasen,  in processie naar Ootmarsum getrokken zijn. Hier kwamen zij hand-in-hand de stad in en zongen gezangen tijdens de mis. Vervolgens namen zij het offergeld in ontvangst en keerden weer terug naar hun klooster.

flagellanten

Daarna wordt in het artikel gewezen op flagellanten. Dit waren in de dertiende tot vijftiende eeuw geselbroeders die in troepen door het land trokken en Gods barmhartigheid wilden afsmeken door zichzelf in het openbaar te geselen. In Italië en Spanje worden dergelijke zelfgeselingen rondom Pasen nog steeds beoefend. Als vierde mogelijkheid wordt genoemd dat het vlöggeln een overblijfsel is van  een zeer oude Christelijke paasprocessie. Dit zijn ook de vier verklaringen die op internet en in boeken over folklore worden gegeven voor de paastraditie in Ootmarsum.

De schrijver van het artikel in Moderspråke en Nåberschůp meent dat in  alle vier de verklaringen een kern van waarheid zit. Hij veronderstelt dat het vlöggeln afkomstig is van de Germanen, nieuw leven is ingeblazen door de Zusters van Weerselo, haar naam te danken heeft aan de flagellanten en al sinds eeuwen gevierd wordt als Christelijk paasgebruik. Ik vind alle vier verklaringen juist nogal vergezocht, al was het maar omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat de Ootmarsumse paasgebruiken ouder zijn dan tweehonderd jaar. Bovendien ben ik van mening dat er een groot aantal aanwijzingen zijn die in een heel andere richting wijzen.

Er is onmiskenbaar een band tussen de rondgang om de Wheme en het vlöggeln met de rooms-katholieke kerk. Het was de rooms-katholieke priesters vanaf 1633 echter niet meer toegestaan hun vak uit te oefenen. Hun plaats in de kerken werd overgenomen door dominees, hoewel het aantal protestanten aanvankelijk erg klein was. Het merendeel van de bevolking van Ootmarsum bleef rooms-katholiek. Van 1597 tot 1605, van 1626 tot 1628 en van 1633 tot 1809 waren de Grote kerk, zoals de H.H. Simon en Judaskerk in die periode heette, en de Wheme in handen van de protestanten. De rooms-katholieken hadden vanaf 1680  een schuilkerk op de hoek van de  Grotestraat en de Kapelstraat, nabij de voormalige houten Zuider Poort.

zuider poort

Het is ondenkbaar dat de rooms-katholieken in die periode al zingend een rondgang om de Wheme zouden houden. Dat geldt met name in de periode van 1769 tot 1786 toen Sigismund van Heiden Hompesch, bewoner van het Huis Ootmarsum (de voormalige commanderie) was aangesteld als drost van Twente. Van Heiden gold als de machtigste man in Overijssel. Hij beschikte via zijn broer, zijn oom en zijn neef, die als kamerheer werkzaam waren aan het Haagse hof, over invloedrijke handlangers in de onmiddellijke nabijheid van de prins. Berucht was de wijze waarop hij de rooms-katholieken, die in Twente de meerderheid van de bevolking uitmaakten, behandelde. Van Heiden verbood elke openbare uiting van katholicisme. Hij was een hardvochtig man die geen enkele uitzondering op de regels tolereerde. Het geringste incident of de kleinste overtreding kon voor hem een aanleiding zijn de gelovigen zware boetes op te leggen of hun kerkschuren te sluiten.

Jacob van Loo was van 1777 tot 1797 dominee in Ootmarsum. Hij stond meer open voor andere denkbeelden, maar was tevens goed bevriend met Sigismund van Heiden. Jacob van Loo heeft een dagboek nagelaten. Nadat in de Franse tijd de scheiding van kerk en staat werd ingevoerd, waardoor het katholicisme weer was toegestaan, woonde hij als calvinist een bijzondere mis bij, geleid door de pauselijke nuntius. In zijn dagboek schreef hij: “Den 12 december 1794. Op deze dag woonde ik een plegtigheid in de Roomsche kerk bij, die in geene tweehonderd jaren hier te lande is verrigt geworden. Brancadoro, Nuntius van den Paus te Brussel kwam hier om het vormsel uit te delen.” De komst van de Fransen in 1795 werd door velen uitbundig gevierd met de oprichting van een vrijheidsboom. Van Loo schreef hierover: “Den 7 maart 1795. Oprigting van den vrijheidsboom onder groot gejuich, getier, gespring en geraas. Men liet evenwel iedereen vrij, of hij aan de dolle vreugd wilde deelnemen, of niet.” Dominee van Loo doet in zijn dagboek geen enkele melding over rondgangen,  vlöggeln of andere rooms-katholieke gebruiken.

simon en judaskerk Ootmarsum

In 1809 werden de H.H. Simon en Judaskerk en de Wheme door koning Lodewijk Napoleon aan de rooms-katholieken toegewezen, omdat de protestantse gemeente veel kleiner was. De protestanten bouwden vervolgens een kleinere kerk aan de Ganzenmarkt. De oudste vermelding van het vlöggeln staat in de Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren uit 1840. Aangezien het niet aannemelijk is dat een gebruik dat uitsluitend mondeling wordt overgeleverd na tweehonderd jaar een doorstart maakt, kunnen we vaststellen dat de rondgang om de Wheme en het vlöggeln op zijn vroegst in 1809 en op zijn laatst in 1840 zijn ontstaan.

De sigaar die Judas tijdens het vlöggeln brandende moet houden heeft, zoals ik later in dit artikel zal aantonen, een belangrijke symbolische functie. Omdat de sigarenindustrie pas in 1826 zijn intrede deed in Nederland, kunnen we het ontstaan van het vlöggeln nog iets nader dateren op tussen 1826 en 1840. Daarmee staat tevens vast dat er geen verband is tussen de rondgang om de Wheme en het vlöggeln met de Germanen, de Zusters van Weerselo en/of de flagellanten.

Het houden van een paasvuur op eerste paasdag is een katholiek gebruik. De protestanten houden ook paasvuren, maar zij doen dit op tweede paasdag. De eerste schriftelijke melding van een paasvuur in Ootmarsum dateert uit 1830. Het is echter mogelijk dat het paasvuur al veel langer bestaat. Paasvuren zijn in Nederland in elk geval sinds 1559 uit schriftelijke bronnen bekend en hebben waarschijnlijk een voorchristelijke origine.

In de openingszin van dit artikel schreef ik al dat tradities in kleine besloten rooms-katholieke gemeenschappen veel langer blijven bestaan dan in de rest van Nederland. Naast de Waddeneilanden geldt dat nog  het meest voor kleine besloten agrarische rooms-katholieke gemeenschappen in Drenthe, Twente en de Achterhoek, omdat hier ook de noaberschap een belangrijke rol vervult.

Noaberschap is vanouds een manier om elkaar als buren door goede en zware tijden te helpen. Dat gebeurt op basis van ongeschreven, maar duidelijke regels. Binnen een noaberschap geldt de noaberplicht, een verplichting om de noabers  bij te staan indien dat nodig is. En dat ging vroeger ver. Als iemand door ziekte niet in staat was om het land te bewerken, werd de boerhoorn geblazen en het werk verdeeld over de noabers. Maar ook bij geboorte, huwelijk en dood hadden de noabers plichten. De noabers waren dus belanghebbenden en hadden om die reden ook inspraak in de levenskeuzes van hun mede-noabers. Die keuzes moesten daarom in alle openheid plaatsvinden, zodat de omgeving toezicht kon houden.

boerhoorn

Voor het voortbestaan van de noaberschap was het van belang dat jongelui binnen de eigen gemeenschap trouwden en voor nageslacht zorgden, want er waren in die tijd nog geen sociale voorzieningen als ANW en AOW. Kinderen moesten voor hun ouders en ongehuwde zussen zorgen, als zij daar zelf niet meer toe in staat waren. Binnen een agrarische gemeenschap waren er echter niet veel mogelijkheden om een partner te ontmoeten. Er werd hard gewerkt, er waren weinig voorzieningen en de afstand tussen de boerderijen was groot. Het voorjaar was het uitgelezen moment voor de gemeenschap om hier sturing aan te geven. De tijd van schaarste was voorbij, het werk op het land bood voldoende ruimte om tijd vrij te maken voor andere activiteiten en het weer was geschikt voor buitenactiviteiten.

De paasviering in Ootmarsum is een initiatieritueel. De poaskearls nemen afscheid van hun jeugd en treden toe tot de wereld der mannen. De jongens sterven en worden herboren als mannen, zoals Jezus stierf op Goede Vrijdag en opstond uit de dood op Pasen. Zo’n inwijdingsproces gaat altijd gepaard met een symbolisch uitgewerkt ritueel en bestaat uit drie fasen: de afscheiding van de oude groep, de proeve van bekwaamheid en de aansluiting bij de nieuwe groep.

De afscheiding van de oude groep, het afscheid nemen van hun jeugd, begint met het voorstellen van de nieuwste ´aankomende mannen´ aan de gemeenschap op Goede Vrijdag. Hun nieuwe status wordt gesymboliseerd door de kleding die zij dragen, de kleding van een volwassen man. Om de status van man te bereiken zullen zij offers moeten brengen, zoals Jezus op Goede Vrijdag de schuld van de zonde heeft betaald met het offer van zijn dood. De twee oudste poaskearls, die dit jaar zullen uittreden en de status van man zullen verkrijgen, krijgen de namen Judas en Iskariot. Judas Iskariot was de man die Jezus heeft verraden aan de Romeinen, waarna Jezus werd gekruisigd. De naam Krioter, die in het ook tot de gemeente Dinkelland behorende Denekamp wordt gebruikt voor Iskariot, betekent ´man uit Kerioth´, wat tevens de Hebreeuwse vertaling is van Iskariot. Judas en Iskariot zullen dit jaar de jeugd verraden door toe te treden tot de wereld der volwassenen. Judas ontvangt daarom een geldbuidel met één zilverkleurige munt, de Judaspenning, zoals ook Judas Iskariot zilverlingen ontving voor zijn verraad. De Simon en Judaskerk, het centrum van de paasviering in Ootmarsum, verwijst overigens naar de apostelen Simon de IJveraar en Judas Thaddeüs en niet naar Judas Iskariot.

Judas Iskariot

In oude culturen werden de jongemannen vervolgens door de volwassen mannen, meestal de vaders en ooms, meegenomen naar een afgelegen plek, waar hen de geheimen van het manzijn werden verteld en waar zij werden onderworpen aan diverse proeven. In Ootmarsum nemen de mannen hen mee voor een rondgang om de Wheme, waarmee de verbondenheid van de gemeenschap met de kerk wordt benadrukt. De proeve van bekwaamheid bestaat vooral uit groepsopdrachten, maar er zijn ook individuele opdrachten, die afhankelijk zijn van het aantal jaren dat een poaskearl al aan de initiatie deelneemt.

De belangrijkste groepsopdracht is het volledig zelfstandig organiseren van het paasritueel. De poaskearls moeten zelf de twee nieuwe poaskearls selecteren, zelf de ondersteunende bedrijven en personen benaderen, zelf de activiteiten organiseren en zelf voor de benodigde financiën zorgen. Hierdoor leren zij samen te werken en verantwoordelijkheid te nemen. Ook is er een gezamenlijke krachtproef als zij moeten proberen een grote zwerfkei te verplaatsen. Dit lukt uiteraard niet, waardoor zij hun grenzen leren kennen en leren om te gaan met teleurstellingen.

Voor de twee nieuw ingestroomde poaskearls is het eerste jaar vooral bedoeld om mee te kijken. De hiërarchie is vooral goed zichtbaar bij het paasvuur, waar Judas en Iskariot het vuur mogen aansteken, de 2e- en 3e-jaars poaskearls overmoedige kinderen op afstand houden en de nieuwe poaskearls het vuur brandende moeten houden. In de 17e eeuw heeft de kerk het paasvuur de symbolische betekenis gegeven van het licht van Pasen en de verrijzenis van Jezus. Het is echter van oorsprong een heidens gebruik, waarmee de winter symbolisch wordt verdreven en met de rook vruchtbaarheid wordt geschonken aan mens, dier en akker. Vroeger was het gebruikelijk om het vee tussen de vlammen door te drijven. Jongemannen sprongen over de vlammen en smeerden zich in met de as van het vuur. De twee uittredende poaskearls mogen hun vruchtbaarheid dus symbolisch ontsteken, terwijl de twee intredende poaskearls hun vuur nog even brandende moeten houden.

paasvuurspringen

De tabakspijp heeft, sinds de komst van de tabak in het begin van de 17e eeuw, lange tijd een bijzondere betekenis gehad rond vrijen, verloven en trouwen. Wie daar meer over wil weten, verwijs ik graag naar mijn artikel over de bruidegomspijp. Vanaf de 19e eeuw werd de pijp bij sommige rituelen vervangen door een sigaar. De vorm van een sigaar speelt hierbij mogelijk een rol. Beginnen met roken werd eeuwenlang gezien als een overgang van kind naar de volwassenheid. Je wordt ingewijd in de magie van de volwassenen. Het gezegde luidt immers: het is geen man die niet roken kan.

Judas en Iskariot hebben kort voor het ontsteken van het paasvuur hun mannelijkheid bewezen door tijdens het vlöggeln de sigaar brandende te houden. Ook het drinken van jenever en bier tijdens de poasviering is onderdeel van de manwording, waarbij het drinken van de borrel, die in één teug achterover geslagen moet worden, wordt geassocieerd met volwassenheid. Van Dale vertaalt vlöggeln in vluggelen, terwijl vleugelen een veel betere vertaling zou zijn. De twee oudste poaskearls zijn vanaf nu in het bezit van alle rechten en plichten van een volwassen man. Zij gaan hun vleugels uitslaan en een gezin stichten. Dit feit is bekrachtigd en gevierd door aan het eind van het vlöggeln, in het bijzijn van de hele gemeenschap, kinderen in de lucht te tillen. Dit is tevens het derde onderdeel van de initiatie: de aansluiting bij de nieuwe groep. De hele gemeenschap weet nu dat deze mannen beschikbaar zijn als huwelijkspartner. Tijdens het vlöggeln op tweede Paasdag hoeven zij hun mannelijkheid daarom niet meer te bewijzen. Zij sluiten aan achter de overige poaskearls en laten de leiding over aan de twee poaskearls die volgend jaar zullen uittreden. Ook bij de rondgang om de Wheme op tweede Paasdag zijn de nieuwe mannen naar de tweede rij verhuisd. Tijdens het zingen wordt de tekst ´Alleluja, Alleluja´ van het lied ´Alleluja, den blijden toon´ gewijzigd in ´Surrexida, Alleluja´, wat kan worden vertaald in ´Halleluja, ze zijn opgestaan´.

©Bert van Zantwijk

Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel.